Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-11-2014
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2014:329
Zaaknummer
7132
Inhoudsindicatie
Hof vernietigt de beslissing van de raad waarin de raad verweerster gebrek aan controle op de haar toevertrouwde zaak ten toon spreidde. Hof achttte dit gebrek aan controle niet aannemelijk. Ongegrond.
Uitspraak
Belissing van 10 november 2014
in de zaak 7132
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
klaagster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 7 april 2014, onder nummer 13-225, aan partijen toegezonden op 9 april 2014, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerster de onderdelen a, b en d ongegrond zijn verklaard, onderdeel c gegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2014:93.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing, voor zover klachtonderdeel c gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd, in hoger beroep is gekomen, is op 29 april 2014 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klaagster, bij het hof binnengekomen op 23 mei 2014;
- de e-mail van klaagster aan het hof van 10 juni 2014;
- de e-mail van klaagster aan het hof van 12 augustus 2014.
- de brief van de gemachtigde van verweerster aan het hof van 13 augustus 2014.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 8 september 2014, waar verweerster vergezeld van haar kantoorgenoot is verschenen. Verweersters gemachtigde heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover thans nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) (…);
b) (…);
c) een gebrek aan controle over de door haar te behandelen zaak tentoon te spreiden;
d) (…).
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.1.1 Klaagster heeft zich in 2008 tot verweerster gewend met het verzoek haar bij te staan bij het treffen van een omgangsregeling met haar drie minderjarige kinderen, die bij haar ex-echtgenoot verbleven. Daarnaast heeft klaagster verweerster ingeschakeld voor een procedure tegen haar ex-echtgenoot, waarbij inzet was dat het door de ex-echtgenoot beheerde vermogen van klaagster door wanbeheer zijnerzijds nagenoeg was verdampt. Voorts liep er een procedure tot vaststelling van kinderalimentatie, waarin verweerster voor klaagster optrad.
4.1.2 Bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 18 januari 2012 is de ex-echtgenoot van klaagster veroordeeld tot betaling aan klaagster van een bedrag van
€ 234.453,09. Vervolgens is tussen klaagster en verweerster over de executie van het vonnis gesproken. Klaagster wilde tot zekerheid van de voldoening van haar vordering loonbeslag leggen onder de werkgever van haar ex-echtgenoot. Dit is ook gebeurd.
4.1.3 Bij beschikking van 5 september 2012 heeft de rechtbank Amsterdam beslist over de hoogte van de door klaagster te betalen kinderalimentatie. De hoogte van deze alimentatie voor de minderjarigen werd bepaald op € 1.470,- per 1 juni 2012 zolang het loonbeslag duurt en op in totaal € 927,- per 1 augustus 2012 als het loonbeslag zou zijn opgeheven. Overwogen werd:
Nu de vrouw uit hoofde van de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk van partijen een aanzienlijke som (in delen) zal verkrijgen van de man en daarvoor ten laste van hem loonbeslag heeft gelegd, acht de rechtbank het vanuit dit oogpunt redelijk dat de vrouw gedurende dat loonbeslag een eventueel tekort in haar draagkracht aanvult vanuit dit te vormen vermogen.
De alimentatie werd met terugwerkende kracht tot 26 oktober 2010 vastgesteld, maar de hoogte daarvan hield geen verband met het loonbeslag. De ex-echtgenoot van klaagster heeft vervolgens onder de werkgever van klaagster loonbeslag gelegd.
4.1.4 Klaagster heeft verweerster verzocht tegen de alimentatiebeschikking hoger beroep in te stellen. De ex-echtgenoot van klaagster was inmiddels in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2012 betreffende de vermogensverdeling. Van de voortgang van deze hoger beroepen is door partijen aan het hof geen mededeling gedaan.
4.1.5 Vervolgens konden klaagster en verweerster het niet eens worden over de opheffing van het door de ex-echtgenoot van klaagster gelegde loonbeslag. Verweerster was van oordeel dat dit slechts mogelijk was indien ook het door klaagster onder de werkgever van de ex-echtgenoot gelegde loonbeslag zou worden opgeheven. Klaagster was het daarmee niet eens. Partijen zijn vervolgens uit elkaar gegaan.
5 BEOORDELING
5.1 De cryptische klachtomschrijving onder c blijkt betrekking te hebben op het namens klaagster gelegde loonbeslag vermeld onder rov. 4.1.2. Geen van partijen heeft dit weersproken. De raad overwoog ten aanzien van klachtonderdeel c in rov. 4.5:
Bij de stukken bevindt zich een e-mail van verweerster aan klaagster van 19 januari 2012, die daags na het wijzen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam is verzonden. Daarin geeft verweerster aan, dat de broer van klaagster, die op een incassobureau werkzaam was, met de executie aan de slag kon. Bij e mail van 2 februari 2012 heeft verweerster de grosse van het vonnis aan de broer van klaagster toegezonden. Ter zitting heeft verweerster gesteld dat zij bij e-mail van 24 februari 2012 aan klaagster geschreven dat zij adviseerde te wachten met de executie tot na het verstrijken van de hoger beroepstermijn, doch haar dit overigens niet ontraden. Dat verweerster – zoals zij ter zitting heeft gesteld – daarbij alleen doelde op een voorgenomen beslag op de (hoge) neveninkomsten die de ex echtgenoot zou verdienen met zijn discotheek op Koninginnedag blijkt nergens uit. Klaagster heeft dit in ieder geval niet zo begrepen en ook niet hoeven te begrijpen.
Ter zitting heeft verweerster voorts gesteld, dat zij heeft onderkend dat het leggen van loonbeslag op grond van het vonnis van de rechtbank Amsterdam een negatieve invloed zou kunnen hebben op de uitkomst van de alimentatieprocedure, waarin een draagkracht van klaagster moest worden vastgesteld. Dat zo zijnde had van verweerster verwacht mogen worden, dat zij klaagster na ontvangst van het vonnis van de rechtbank Amsterdam en in ieder geval bij de instructie tot incasso, in niet mis te verstane bewoordingen had gewezen op de risico’s van het leggen van loonbeslag in verband met de kinderalimentatieprocedure.
Als reden om dit niet te doen heeft verweerster aangegeven dat zij bang was dat een dergelijk advies zou gaan rondslingeren en in verkeerde handen zou komen. Hierin ziet de raad echter geen rechtvaardigingsgrond voor de handelwijze van verweerster. De raad is van oordeel, dat verweerster door te handelen zoals zij heeft gedaan tekort is geschoten in haar zorgplicht jegens klaagster. Klachtonderdeel c is derhalve gegrond.
5.2 Het hof zal de klacht aldus verstaan dat verweerster wordt verweten klaagster onvoldoende te hebben gewezen op de risico’s van het leggen van loonbeslag voor de hoogte van de kinderalimentatie.
De klachtomschrijving sluit aan bij de stelling van klaagster in haar verweerschrift in hoger beroep:
Zij heeft mij nimmer met niet misverstaande bewoordingen gewaarschuwd om niet te incasseren, laat staan dat zij mij heeft gewezen op evt. negatieve invloed van de incasso op de lopende alimentatie kwestie.
5.3 Het hof neemt eerst in aanmerking dat het verwijt dat klaagster thans maakt niet strookt met haar oorspronkelijke op 19 november 2012 bij de deken ingediende klacht, luidende:
5 Het lijkt erop door de aanhoudende mails/telefoontjes, met het advies van [verweerster], dat ik het loonbeslag bij de wederpartij eraf had moeten laten halen, ze het op een “accoordje” had willen gooien met de wederpartij.
6 (…) Alleen kreeg ik van [verweerster] het advies over de mail dat ik het loonbeslag eraf moest laten halen bij de wederpartij en anders was de zaak volgens haar “afgedaan”.
Uit deze passages volgt onmiskenbaar dat klaagster, ook na de zitting bij de rechtbank over de alimentatie, niet bereid was het loonbeslag te beëindigen.
5.4 Tegen deze achtergrond is ook aannemelijk wat verweerster in haar appelschrift stelt, en dat niet door klaagster werd bestreden, namelijk dat de alimentatierechter op de mondelinge behandeling al te kennen had gegeven het loonbeslag af te keuren omdat de belangen van de kinderen daardoor werden geraakt, dat de zitting geschorst is geweest voor overleg hieromtrent en dat klaagster ook toen de opheffing van het loonbeslag weigerde.
5.5 Gesteld noch gebleken is dat klaagster, geconfronteerd met de alternatieve uitspraak van de rechtbank over de hoogte van de kinderalimentatie, nadien aanleiding heeft gevonden het loonbeslag te doen opheffen.
5.6 In haar reactie van 20 december 2012 op de klacht aan de deken heeft verweerster gesteld dat zij het vonnis van 18 januari 2012 heeft besproken met klaagster in aanwezigheid van haar huidige echtgenoot en haar broer (werkzaam op een incassobureau). Zij stelt toen loonbeslag te hebben ontraden. Voorts stelt zij dat het vonnis is betekend en later ten uitvoer is gelegd zonder dat zij daarbij was betrokken of daarvan op de hoogte was gesteld. Uit de stukken blijkt overigens wel dat verweerster de grosse van het vonnis naar de broer van klaagster heeft verzonden (e-mail 2 februari 2012) en dat zij klaagster heeft geschreven dat haar broer tot incasso kon overgaan (e-mail 19 januari 2012).
5.7 Naar het oordeel van het hof is de klacht, als zou verweerster klaagster ontoereikend hebben ontraden loonbeslag te leggen en te handhaven, ongegrond. Het is geenszins onbegrijpelijk dat verweerster kort na het vonnis van 18 januari 2012 - waarin klaagster € 234.453,09 toegewezen kreeg, mede gelet op de grond van toewijzing (de ex-echtgenoot van klaagster had met haar geld risicovolle beleggingen gefinancierd waarbij haar vermogen verdampt was) - niet, althans niet nadrukkelijk heeft aangeraden van loonbeslag af te zien en dat werd uitgezien naar incassomogelijkheden. Anders dan de alimentatierechter kennelijk veronderstelde hoefde verweerster er niet zonder meer van uit te gaan dat de ex-echtgenoot van klaagster tot vrijwillige betaling van dit aanzienlijke bedrag over zou gaan. Het was begin 2012 ook nog niet zonder meer duidelijk dat een eventueel loonbeslag gevolgen zou hebben voor de hoogte van de alimentatie zoals eerst op 5 september 2012 bepaald. Die gevolgen openbaarden zich immers ter zitting van de alimentatierechter van 17 juli 2012.
Bovendien is niet aannemelijk, gelet op de latere ontwikkelingen, dat een negatief advies van verweerster met betrekking tot (de voortduring van) het loonbeslag door klaagster zou zijn gevolgd. Immers, zelfs toen de kwestie op de mondelinge behandeling op laatstgenoemde datum aan de orde was, weigerde klaagster af te zien van (verder) loonbeslag, hoewel dat toen nog kon zonder gevolgen in de alimentatiesfeer.
Dat verweerster ten tijde van die mondelinge behandeling en nadien klaagster toereikend heeft geadviseerd het loonbeslag ‘eraf te halen’ volgt uit hetgeen hiervoor in rov. 5.3 werd overwogen.
5.8 Ten overvloede vermeldt het hof dat met vorenstaande geen oordeel wordt gegeven over de inhoud van de alimentatiebeslissing. Het hof aanvaardt de beslissing van de rechtbank Amsterdam, zoals die is gegeven, als feit.
5.9 Het hof zal de beslissing waarvan beroep vernietigen en klachtonderdeel c alsnog ongegrond verklaren.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen (klachtonderdeel c en de opgelegde maatregel);
en, in zoverre opnieuw recht doende:
- verklaart klachtonderdeel c ongegrond en bepaalt dat aan verweerster geen maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs., A. Beker, T. Zuidema, P.T. Gründemann en M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2014.