Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-05-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:74
Zaaknummer
18-327/DB/OB
Inhoudsindicatie
Verzoek deken tot schorsing van verweerder subsidiair tot het treffen van een voorlopige voorziening. Advocaat wordt verdacht van strafbare feiten die hebben geleid tot voorlopige hechtenis die inmiddels onder voorwaarden is geschorst.
Inhoudsindicatie
Verzoek tot schorsing afgewezen omdat naar het oordeel van de raad geen sprake is van een dusdanig spoedeisend belang dat enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang schorsing met onmiddellijke ingang vergt. Evenmin is gebleken van dusdanige psychische problemen waardoor verweerder niet in staat moet worden geacht zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen
Inhoudsindicatie
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt toegewezen en bepaald wordt dat verweerder zijn werkzaamheden onder het toezicht van een andere advocaat verricht totdat onherroepelijk op het door de deken in te dienen bezwaar is beslist. De raad draagt de deken op een advocaat aan te wijzen die dit toezicht zal uitoefenen
Uitspraak
Beslissing van 28 mei 2018
in de zaak 18-327/DB/OB/D
naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60ab subsidiair 60b Advocatenwet van:
de deken
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 1 mei 2018,met kenmerk 48/18/057K, door de raad per email ontvangen op 1 mei 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een verzoek als bedoeld in artikel 60ab, subsidiair 60b van de Advocatenwet ten aanzien van verweerder ingediend.
1.2 Het verzoek is behandeld ter zitting van de raad van 14 mei 2018 in aanwezigheid van de deken, mw. M. , adjunct-secretaris van het bureau van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, verweerder en de gemachtigde van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van
- de brief van de deken van 1 mei 2018 en de bij die brief gevoegde stukken;
- de brief van de gemachtigde van verweerder van 9 mei 2018 en de bij die brief gevoegde stukken.
1.4 De raad heeft ter zitting van 14 mei 2018 de termijn ex artikel 60ab lid 4 Advocatenwet met veertien dagen verlengd en bepaald dat op 28 mei 2018 op het verzoek van de deken zal worden beslist.
2 FEITEN
2.1 Verweerder is wegens verdenking van strafbare feiten (bedreiging, mishandeling en vernieling) aansluitend aan zijn aanhouding op 14 april 2018 door de politie Eindhoven in verzekering gesteld. Op 17 april 2018 is door de rechter-commissaris de inbewaringstelling van verweerder bevolen. Op 25 april 2018 heeft de rechtbank de gevangenhouding van verweerder voor een periode van 30 dagen bevolen, omdat de verdenking, bezwaren en gronden die tot inbewaringstelling hebben geleid, nog steeds gelden. De rechtbank heeft op 25 april 2018 tevens beslist dat de voorlopige hechtenis dient te worden geschorst, met de voorwaarden die in de schorsingsbeslissing zijn genoemd (o.a. elektronisch toezicht).
2.2 Verweerder heeft van omstreeks eind 2015 tot omstreeks februari 2018 een relatie gehad met mevrouw T. De zus van mevrouw T. heeft op 14 april 2018 aangifte gedaan en tegenover de politie verklaard dat verweerder de genoemde strafbare feiten jegens mevrouw T., haarzelf en haar moeder heeft gepleegd.
3 VERZOEK
De deken verzoekt
primair:
om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 60 ab Advocatenwet voor onbepaalde tijd en met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk te schorsen, in verband met het feit dat jegens verweerder een ernstig vermoeden is gerezen dat verweerder heeft gehandeld, waardoor een door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad,
subsidiair:
om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 60 b Advocatenwet voor onbepaalde tijd en met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk te schorsen, omdat verweerder er gelet op zijn psychische toestand blijk van heeft gegeven zijn praktijk (thans) niet behoorlijk te kunnen uitoefenen,
meer subsidiair:
om een voorlopige voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening te treffen
4 GRONDEN VAN HET VERZOEK
4.1 Als toelichting op het verzoek is namens de deken gesteld dat jegens verweerder een ernstig vermoeden is gerezen dat verweerder heeft gehandeld, waardoor een door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad en subsidiair dat verweerder er gelet op zijn psychische toestand blijk van heeft gegeven zijn praktijk (thans) niet behoorlijk te kunnen uitoefenen.
4.2 Verweerder wordt verdacht van meerdere stafbare feiten, onder meer bedreiging, mishandeling en vernieling. De verdenking is ernstig te noemen. Het voorliggende proces-verbaal rechtvaardigt tevens de ernstige verdenking van stalking van mevrouw T. Stalking is enkel om de reden dat mevrouw T. geen aangifte van dit feit wenst te doen (stalking is een klachtdelict) niet opgenomen in de vordering en het bevel voorlopige hechtenis. Het feit dat door het ontbreken van aangifte het openbaar ministerie stalking niet ten laste kan leggen, betekent evenwel niet dat in tuchtrechtelijk opzicht niet zou kunnen worden geoordeeld dat sprake is van een ernstige verdenking van stalking. In het tuchtrecht gaat het immers om de toets of sprake is van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Uit het voorliggende proces-verbaal kan geen andere conclusie worden getrokken.
4.3 Een advocaat dient zich te houden aan de kernwaarden voor de advocatuur, die zijn vastgelegd in artikel 10a Advocatenwet. In verband met de verdenking van strafbare feiten, is met name de kernwaarde integriteit in het geding. Die kernwaarde brengt onder andere met zich mee dat de advocaat zich gedraagt in overeenstemming met de professionele normen voor de advocatuur, zoals die zijn samengevat in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft door zijn gedragingen die hebben geleid tot de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis die kernwaarde geschonden. Het gedrag van verweerder is structureel en obsessief te noemen en een advocaat onwaardig. Gelet op het stelselmatige, op stalking lijkende, gedrag van verweerder valt volgens verzoeker ook te vrezen dat er nog steeds sprake is van een dreigende inbreuk op enig door artikel 46 beschermd belang.
4.4 Indien de raad tot het oordeel komt dat er onvoldoende grond is om verweerder op grond van artikel 60 ab lid 1 Advocatenwet te schorsen is er naar het oordeel van verzoeker voldoende reden om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 60 b met onmiddellijke ingang en voor onbepaalde tijd te schorsen. De psychische gesteldheid van verweerder, zoals blijkt uit het proces-verbaal en het bevel tot inbewaringstelling van de rechter-commissaris, baart grote zorgen. Die zorgen zijn zodanig dat deze door de aan de schorsingsbeslissing verbonden schorsingsvoorwaarden niet zonder meer zijn weggenomen. Naar het oordeel van de deken kan verweerder, op grond van hetgeen in het proces-verbaal van de politie is te lezen, niet in staat worden geacht zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen.
5 VERWEER
5.1 Het openbaar ministerie heeft in het proces-verbaal een zeer eenzijdig beeld van de gebeurtenissen gepresenteerd. Er is geen sprake van een ontsporing van een dermate lange en structurele omvang als het openbaar ministerie thans presenteert. Verweerder betwist het element stelselmatigheid.
5.2 Een schorsing ex artikel 60 ab Advocatenwet loopt vooruit op een oordeel van de tuchtrechter op het nog in te dienen dekenbezwaar. Bij de beoordeling of artikel 60ab toepassing behoeft is een inschatting daarvan van belang. Schorsing ex artikel 60 ab heeft immers onmiddellijke werking en duurt voort totdat onherroepelijk op het dekenbezwaar is beslist. Indien het niet te verwachten is dat de raad te zijner tijd een maatregel van onvoorwaardelijke schorsing van minimaal de duur van de tuchtrechtprocedure, een eventueel appel inbegrepen, zal opleggen dan is een schorsing ex artikel 60ab een te zwaar middel.
5.3 De procedure ex artikel 60ab Advocatenwet is een spoedvoorziening. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel vermeldt hierover onder meer het volgende: “(….) Het moet hierbij gaan om gevallen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig of in de kwaliteit van de advocatuur ernstig in gedrang is. Te denken valt aan de situatie dat een advocaat banden onderhoudt met criminele organisaties of misbruik maakt van zijn wettelijke privileges. De (dreigende) schending van de door artikel 46 beschermde belangen moet zodanig zijn dat deze onmiddellijk ingrijpen vergt. Dit houdt in dat de situatie zodanig is dat deze belangen onevenredig worden benadeeld wanneer pas later, na het doorlopen van de gewone tuchtrechtprocedure (en eventueel hoger beroep bij het hof van discipline) de betrokken advocaat onherroepelijk tuchtrechtelijk wordt veroordeeld en tegen hem maatregelen of voorzieningen worden getroffen. De situatie moet dus om direct ingrijpen vragen.”
In de zaak van verweerder is er geen sprake van een situatie die zodanig is dat niet gewacht kan worden tot de uitkomst van een reguliere tuchtprocedure
5.4 Het handelen van verweerder betreft het handelen als privé persoon. Het heeft niet te maken met de wijze waarop hij zijn praktijk uitoefent. Alleen indien sprake is van absoluut ontoelaatbaar gedrag is sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Het niet stelselmatige gedrag van verweerder van de laatste maanden van de relatie zal niet tot een dermate zware maatregel leiden dat een 60ab schoring is geïndiceerd.
5.5 Verweerder betwist dat er sprake is van psychosociale problemen waardoor verweerder tijdelijk of blijvend niet in staat is zijn praktijk uit te oefenen. De verklaring van de advocaat van verweerder in de strafzaak is onjuist uitgelegd. Dit blijkt uit de aan de raad overgelegde verklaring van deze advocaat. Het NIFP heeft overwogen dat er geen reden was voor een onderzoek welk oordeel de raadkamer heeft gevolgd. Er is door de deken geen onderzoek ingesteld noch aan de raad verzocht naar de psychische gesteldheid van verweerder. Aan de voorwaarden van artikel 60b is derhalve niet voldaan.
6 BEOORDELING VAN HET VERZOEK
6.1 Artikel 60 ab, lid 1 Advocatenwet bepaalt dat op verzoek van de deken van de orde waartoe de advocaat behoort de raad van discipline de advocaat jegens wie een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad, met onmiddellijke ingang kan schorsen in de uitoefening van de praktijk of een voorlopige voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening van de betrokken advocaat treffen, indien het door artikel 46 beschermde belang dit vergt.
6.2 De raad is met de deken van oordeel dat uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde is gebleken dat er sprake is van een ernstig vermoeden van een handelen door verweerder waardoor enig door artikel 46 beschermd belang ernstig is geschaad. De deken heeft aangekondigd een dekenbezwaar te zullen indienen, waarop een tuchtrechtelijk oordeel zal volgen. De vraag die thans ter beoordeling aan de raad voorligt is of er sprake is van een zodanige situatie dat de door artikel 46 beschermde belangen onevenredig worden benadeeld wanneer verweerder pas na het doorlopen van de gewone tuchtrechtprocedure (en eventueel hoger beroep bij het hof van discipline) onherroepelijk tuchtrechtelijk wordt veroordeeld. Naar het oordeel van de raad is in deze zaak niet gebleken van zodanige uitzonderlijke omstandigheden die met zich meebrengen dat onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk is en dat de gewone tuchtrechtprocedure niet kan worden afgewacht. Er is naar het oordeel van de raad geen sprake van een dusdanig spoedeisend belang dat enig door artikel 46 beschermd belang schorsing met onmiddellijke ingang vergt. De raad zal het verzoek van de deken om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 60ab Advocatenwet met onmiddellijke ingang te schorsen daarom afwijzen.
6.3 De deken heeft voor het geval de raad zijn verzoek ex artikel 60 ab zou afwijzen subsidiair verzocht om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 60b lid 1 Advocatenwet met onmiddellijke ingang en voor onbepaalde tijd te schorsen, nu uit het voorliggende proces-verbaal kan worden afgeleid dat verweerder psychosociale problemen kent. Aan de raad is geen verklaring van een psycholoog/psychiater overgelegd waaruit blijkt dat de door de deken bedoelde psychosociale problemen van dien aard zijn dat deze verweerder belemmeren in een behoorlijke uitoefening van zijn praktijk. De raad kan ook overigens op grond van de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde niet vaststellen dat er sprake is van dusdanige psychische problemen, waardoor verweerder niet in staat moet worden geacht zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen. De raad zal het verzoek van de deken om verweerder op grond van artikel 60b met onmiddellijke ingang te schorsing eveneens afwijzen.
6.4 De raad ziet wel aanleiding om, zoals door de deken meer subsidiair verzocht, op grond van het bepaalde in artikel 60ab lid 1 Advocatenwet, een voorlopige voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening van verweerder te treffen. Verweerder heeft ten overstaan van de raad verklaard dat de huidige situatie een grote impact op hem heeft en dat hij daarvoor hulp zoekt. Verweerder heeft voorts verklaard dat het functioneren van zijn kantoor in grote mate afhankelijk is van hem, dat hij de enige advocaat is die in staat is advocaat-stagiaires van zijn kantoor te begeleiden, en dat hij, gelet op de omstandigheden waarin hij verkeert, thans geen strafzaken en familierechtzaken zal behandelen. Naar het oordeel van de raad is er onder deze omstandigheden, mede gelet op verweerders mededeling dat hij een dragende kracht van zijn kantoor is, aanleiding te bepalen dat verweerder zijn werkzaamheden, totdat onherroepelijk op het door de deken in te dienen bezwaar is beslist, onder het toezicht van een andere advocaat verricht. De raad zal daarom de deken opdragen een advocaat aan te wijzen toezicht uit te oefenen op de werkzaamheden van verweerder, totdat onherroepelijk op het door de deken in te dienen bezwaar is beslist. De kosten van de werkzaamheden van de door de deken aan te wijzen advocaat dienen door verweerder te worden vergoed, zoals hierna bepaald.
6.5 Indien het hierna te bepalen maximumbedrag wordt overschreden alvorens op het door de deken in te dienen bezwaar is beslist, dient de deken zich andermaal tot de raad te wenden.
7 BESLISSING
De raad:
wijst het primaire en het subsidiaire verzoek van de deken af;
wijst het meer subsidiaire verzoek van de deken toe en bepaalt bij wijze van voorziening dat verweerder zijn werkzaamheden verricht onder het toezicht van een door de deken aan te wijzen advocaat, totdat onherroepelijk op het door de deken in te dienen bezwaar is beslist met inachtneming van het onder 6.5 overwogene;
draagt de deken op om een advocaat, niet zijnde een kantoorgenoot van verweerder, aan te wijzen die toezicht op de praktijk van verweerder uitoefent totdat onherroepelijk op het bezwaar van de deken is beslist;
bepaalt dat de door de deken aan te wijzen advocaat de bevoegdheid heeft om, zo nodig met behulp van de sterke arm, zich toegang te verschaffen tot de ruimte waarin de praktijk van verweerder wordt gevoerd, in het belang van de cliënten van verweerder al die maatregelen kan nemen waartoe verweerder als advocaat zelf bevoegd zou zijn en de dossiers in overleg met de cliënten van verweerder onder kan brengen bij andere advocaten of rechtsbijstandverleners, en alle overige voorzieningen kan treffen die hij, zo nodig in overleg met de deken, nodig acht met het oog op de behartiging van de belangen van die cliënten;
bepaalt dat de door de deken aan te wijzen advocaat zijn werkzaamheden zal uitvoeren tegen betaling van een vergoeding van ten hoogste € 200,- per uur (exclusief BTW), met een maximumbedrag van € 25.000,- (exclusief BTW);
bepaalt dat verweerder voor 14 juni 2018 op een door de deken aan te wijzen rekening ten name van de Raad van de Orde in het arrondissement Oost-Brabant een voorschot van € 5.000,- exclusief BTW dient te hebben voldaan, waaruit de declaraties van de door de deken aan te wijzen advocaat, na akkoordbevinding door de deken zullen worden voldaan,
bepaalt dat de door de deken aan te wijzen advocaat zijn werkzaamheden eerst aanvangt nadat deze van de deken bericht heeft ontvangen dat het voorschot door deze is ontvangen;
bepaalt dat verweerder op eerste verzoek van de deken aan hem binnen zeven dagen na diens verzoek nadere voorschotten van steeds maximaal € 5.000,- exclusief BTW zal voldoen;
bepaalt dat de deken zijn bezwaar uiterlijk op 9 juli 2018 ter kennis van de raad brengt.
Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte, A. Groenewoud , mr. L.W.M. Caudri en L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken op 28 mei 2018.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 28 mei 2018
verzonden aan:
- de gemachtigde van verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand]
rechtsmiddel
Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Per e-mail
Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .
Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl
Het hoger beroep schorst niet de werking van de beslissing waartegen het is gericht.