Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-05-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:113
Zaaknummer
18-059/DH/DH
Inhoudsindicatie
Gegrond dekenbezwaar. Verweerder heeft zich bij herhaling bijzonder onbetamelijk uitgelaten over en jegens voormalige kantoorgenoten. De raad acht de bedoelde seksistische, anti-semitische en neo-nazistische uitlatingen van verweerder in het licht van zijn beroepsuitoefening volstrekt onacceptabel, niet alleen voor zover ze zijn gedaan in zijn hoedanigheid van advocaat, maar ook voor zover deze in zijn hoedanigheid van privé-persoon zijn gedaan. Verweerder is herhaaldelijk op de ongepastheid van zijn uitlatingen aangesproken, maar heeft zich daarvan niet gedistantieerd. Evenmin heeft dit hem ervan weerhouden om zich opnieuw onbetamelijk uit te laten. Bovendien heeft hij zich niet gehouden aan de door hem met de plaatsvervangend deken gemaakte afspraak om niet meer rechtstreeks met voormalige kantoorgenoten te communiceren. De houding van verweerder doet vrezen dat hij de ernst van de situatie onvoldoende inziet. Voorwaardelijke schorsing voor de duur van 4 weken.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 28 mei 2018 in de zaak 18-059/DH/DH
naar aanleiding van het bezwaar van:
de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 25 januari 2018 met kenmerk K006 2018 dk/ak, door de raad ontvangen op 26 januari 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een ambtshalve bezwaar tegen verweerder ingediend.
1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 19 maart 2018 in aanwezigheid van klager. Verweerder heeft de raad op 2 maart 2018 bericht vanwege een zitting die dag niet aanwezig te zullen zijn.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder heeft van januari 2003 tot 1 maart 2014 bij [bedrijf Y] gewerkt.
2.2 Verweerder is van augustus 2015 tot augustus 2017 als zelfstandig advocaat verbonden geweest aan advocatenkantoor X.
2.3 Op 19 april 2016 hebben mr. D. namens [bedrijf Y] en een advocaat werkzaam bij [bedrijf Y], een klacht tegen verweerder ingediend omdat hij zich sinds het einde van het dienstverband – naar zij stellen - onnodig grievend, ongepast, intimiderend, lasterlijk en dreigend uitliet jegens [bedrijf Y] en de desbetreffende advocaat. Klager heeft ter illustratie enkele uitlatingen van verweerder jegens [bedrijf Y] in zijn klacht vermeld:
“Ik ga mij voegen in de zaak van [..] tegen [..]. [..] moet weg. Ik ben op valse gronden door hem ontslagen. Nu ga ik die nazi pakken!!!.”
Wat heb jij over mij tegen [..] gezegd? Weet jij dat nog? Ik wel, de rapportage ligt hier. Vind het ronduit volstrekt onaardig. We zijn hiermee nog niet klaar”
“[..] is passé, nu ben jij aan de beurt. Valse verklaringen afleggen, liegen tegen de directie. Je bent idd niet meer dan een reisadvizeuse!!!!”
“Klopt het dat [..] en [..] seksueel zijn geïntimideerd door [..]? Wat gaan zij hiermee doen?”
“Van harte gefeliciteerd met jullie beediging als advocaat. We lazen het in de deken-circulaire. Wat is nu jullie meerwaarde aan de [bedrijf Y] en/of de advocatuur? Of is dit een cadeautje voor bewezen diensten??”
“[bedrijf Y] is mij wat verschuldigd. Ik wil maandag 20 juli a.s. 10 uitbestede zaken hebben! Arbeidsrecht.”
“[..], ga jij binnen [bedrijf Y] € 20.000,- investeren in een advocaatopleiding voor [..]. ze heeft kanker en gaat dood. Dit weet je toch. Dit is verspild geld.”
“Ben je nog OR voorzitter van [bedrijf Y]. [..] en [..] hebben een tuchtrecht klacht tegen mij ingediend. Ik moet verweer indienen. [..] is mijn advocaat. Als ik verweer voer, staat alle [bedrijf Y] shit in de telegraaf. Dat is gewoon exit [bedrijf Y]!!!Kan jij[..] bewegen tot intrekking van de klacht? Dan valt alle schade mee. Als ik inhoudelijk verweer moet indienen, dan maak ik [bedrijf Y] kapot, ik heb alle bewijsstukken klaar liggen. Ik wil dat [bedrijf Y] alle klachten tegen mij intrekt.
2.4 Tevens zijn in deze kwestie door verweerder afbeeldingen van hakenkruizen verzonden.
2.5 Naar aanleiding van deze klacht heeft de voormalig waarnemend deken verweerder uitgenodigd voor een gesprek op 19 mei 2016. De klacht is uiteindelijk door bemiddeling van de waarnemend deken afgehandeld doordat tussen partijen een vaststellingsovereenkomst is gesloten.
2.6 Bij beslissing van 7 november 2016 (kenmerk 16-778/DH/DH) heeft de raad aan verweerder een waarschuwing opgelegd vanwege onnodig grievende en ongefundeerde uitlatingen jegens een ex-vriend van zijn moeder.
2.7 Sinds 1 augustus 2017 houdt verweerder alleen kantoor op zijn huidige adres.
2.8 Op 10 november 2017 hebben […], lid van de Raad van de Orde in het arrondissement Den Haag, en de stafjurist […], een bezoek gebracht aan het huidige kantoor van verweerder. Tijdens dit bezoek is de reden voor zijn vertrek bij advocatenkantoor X aan de orde geweest.
2.9 Op 6 december 2017 heeft een cliënt van verweerder (“B.”) een klacht tegen hem ingediend.
2.10 Bij mail van 18 december 2017 heeft verweerder aan [lid van de Raad van de Orde in het arrondissement Den Haag] afschrift gezonden van zijn mail van diezelfde datum aan mr. J. (partner van advocatenkantoor X.) met daarbij de mededeling “J. is weer lekker bezig”.
2.11 De bijgevoegde e-mail van 18 december 2017 van verweerder aan mr. J. luidt als volgt:
“heb jij begin deze maand contact gehad met mijn cliënt B.? Heb jij hem geadviseerd om een klacht tegen mij in te dienen? Ik heb vernomen dat jij dat hebt gedaan. Ik vind dit niet alleen oncollegiaal, ik vind het onbeschoft. Van de onderste riggel. Jij gaat het deze week ff regelen, als de klacht deze week niet is ingetrokken, dan heb ik wel wat over jou te melden!!”
2.12 Ook zond verweerder [lid van de Raad van de Orde in het arrondissement Den Haag] ter informatie afschrift van zijn e-mail van 20 december 2017 aan mr. O. (eveneens partner van zijn voormalig kantoor), die luidt als volgt:
“Ik maak het inmiddels mee dat cliënten van X zich bij mij melden. Hoe ze mij vinden weet ik niet. Maar de rode lijn is dat zij zich beklagen over jullie kantoor. Cliënten ervaren spanningen op de receptie en het secretariaat. Ze vinden het kantoor smerig. Met name wordt geklaagd over de twee jonge advocaat dames Die vinden ze nogal hooghartig en boven de maatschappij staan. (…), ik heb werk zat. Ik zie niet op nog meer clienten te wachten. Doe hier wat mee.”
2.13 Klager heeft verweerder naar aanleiding van deze e-mails uitgenodigd voor een gesprek op 22 december 2017. Verweerder heeft zijn komst aanvankelijk bevestigd maar de afspraak op 21 december 2017 om 17.08 uur alsnog afgezegd. Daarop aangesproken heeft verweerder aan klager bericht:
“Dat de deken mijn late afmelding niet op prijs stelt, is jammer. Maar ik organiseer op mijn kantoor wel een borrel voor de advocaten in ons arrondissement. Ik ga er van uit dat de deken zo’n initiatief op prijs stelt. Ik hecht aan goede collegiale contacten en ik investeer daar in.”
De afspraak is vervolgens verplaatst naar 5 januari 2018.
2.14 Bij e-mail van 21 december 2017 heeft [lid van de Raad van de Orde in het arrondissement Den Haag] aan klager bericht dat verweerder zich tegenover derden negatief zou uitlaten over twee voormalig kantoorgenoten.
Op 5 januari 2018 vond het gesprek plaats tussen [lid van de Raad van de Orde in het arrondissement Den Haag] en verweerder. [Stafjurist] was daarbij eveneens aanwezig. Tijdens dit gesprek heeft [lid van de Raad van de Orde in het arrondissement Den Haag] verweerder geconfronteerd met de volgende afschriften van Facebook Messenger berichten van verweerder aan zijn voormalig kantoorgenoot mr. S. van oktober 2017.
- Bericht van 19 oktober 2017
“Toen ik nog op kantoor was. I. liep in de winter met bloedjes waaruit haar tieten blijken, in leren broeken zonder ondergoed, of met string. En W. zat alleen maar geil te kijken. En jij ook. Ik heb mijn mening erover.
Ik vind I. een hoertype, en S. met haar nep krul lang haar net zo. Ik hoor via via van escortpraktijken. Of het waar is????
Ik weet het niet. Wanneer staan ze bij [X; RvD] online?
Wat hebben bijde dames te verbergen?
R., ik ben niet gek. Ik heb een IQ van 138. Ik zie de shit bij jullie op kantoor gebeuren…”
- Bericht van 26 oktober 2017
“Zijn I. en S. van Joodse afkomst?
P. en ik hebben een wat meer nationalistisch gedachtengoed. Dan weet jij genoeg.
A. heeft een hekel aan moslims, wij gaan nog een stap verder.
[hier een afbeelding van een vlag met een hakenkruis; RvD]
P. en ik zijn uiterst rechts. Wij willen geen enkele samenwerking met Joodse mensen. Een van de meerdere redenen van mijn vertrek bij [X; RvD].
S. is Joods. Ik heb er niets mee!
Was het anders gelopen, in het derde rijk was ik een goed Duitse burger geweest.”
2.15 Ter voorkoming van herhaling of verdere escalatie is tijdens het gesprek op 5 januari 2018 met verweerder afgesproken dat hij zich in 2018 op geen enkele wijze negatief zal uitlaten over het kantoor X., noch over de personen die daar werkzaam zijn. Ook is afgesproken dat hij in 2018 op geen enkele wijze contact met hen zal opnemen en dat indien hij wel contact wil opnemen, hij dat via [lid van de Raad van de Orde in het arrondissement Den Haag] zal doen. Deze afspraken zijn bij brief van 8 januari 2018 aan verweerder bevestigd.
2.16 Verweerder heeft binnen een week na 8 januari 2018 aan mr. S. via Facebook Messenger een bericht gestuurd waarin hij zich erover heeft beklaagd dat hij de berichten uit oktober 2017 met [lid van de Raad van de Orde in het arrondissement Den Haag] heeft gedeeld en waarin hij mr. S. bovendien aansprakelijk heeft gesteld voor een eventuele kostenveroordeling van de raad.
2.17 [Lid van de Raad van de Orde in het arrondissement Den Haag] heeft verweerder bij brief van 19 januari 2018 aangesproken op zijn schending van de afspraken. In dezelfde brief is aangekondigd dat een dekenbezwaar zal worden ingediend zonder dat deze eerst in concept aan verweerder zal worden gezonden.
3 BEZWAAR
Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij door zijn handelwijze het vertrouwen in het beroep van advocaat en de beroepsuitoefening heeft geschaad en heeft gehandeld in strijd met de gedragsregels 1, 17 en 31.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich schriftelijk tegen het bezwaar verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad overweegt dat in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere rol zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
5.2 De raad acht de hiervoor weergegeven c.q. geciteerde seksistische, anti-semitische en neo-nazistische uitlatingen van verweerder in het licht van zijn beroepsuitoefening volstrekt onacceptabel, niet alleen voor zover ze zijn gedaan in zijn hoedanigheid van advocaat, maar ook voor zover deze in zijn hoedanigheid van privé-persoon zijn gedaan. Verweerder is herhaaldelijk op de ongepastheid van zijn uitlatingen aangesproken, maar heeft zich daarvan niet gedistantieerd. Evenmin heeft dit hem ervan weerhouden om zich opnieuw onbetamelijk uit te laten. Bovendien heeft hij zich niet gehouden aan de door hem met de plaatsvervangend deken gemaakte afspraak om niet meer rechtstreeks met voormalige kantoorgenoten te communiceren.
5.3 Het bezwaar is naar het oordeel van de raad dan ook gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft zich bij herhaling bijzonder onbetamelijk uitgelaten over en jegens voormalige kantoorgenoten. Noch een eerdere maatregel van de raad van discipline noch de afspraken die hij met zijn voormalige werkgever heeft gemaakt, welke op vergelijkbare gedragingen betrekking hadden, hebben enig effect gesorteerd. De houding van verweerder doet vrezen dat hij de ernst van de situatie onvoldoende inziet. Alles overziend acht de raad daarom de maatregel van voorwaardelijke schorsing passend en geboden. De raad hoopt dat een voorwaardelijke schorsing voor verweerder een afdoende stok achter de deur vormt om zich van dergelijk gedrag in de toekomst te onthouden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 750,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 500,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,- aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan en T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2018.
Deze beslissing is in afschrift op 28 mei 2018 verzonden.