Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-07-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:168
Zaaknummer
6590
Inhoudsindicatie
Negatief cassatieadvies verzonden naar verkeerd adres, waardoor geen mogelijkheid meer voor klager om second opinion te vragen. Verweerder had moeten zorgen dat zijn advies klager tijdig bereikte. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 15 juli 2013
in de zaak 6590
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 10 september 2012, onder nummer R.3966/12.100, aan partijen toegezonden op 11 september 2012, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 8 oktober 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- de brief van klager aan het hof van 1 november 2012;
- de brief van klager aan het hof van 24 april 2013.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 27 mei 2013, waar klager en verweerder zijn verschenen.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij geen cassatie heeft ingesteld omdat dat in zijn ogen kansloos was en dat hij dat op een zodanig tijdstip aan klager heeft laten weten dat hij niet meer de gelegenheid had een second opinion te vragen. Volgens klager zou cassatie wel succesvol zijn geweest (klachtonderdeel a).
Klager verwijt verweerder voorts dat hij zijn toezegging “iets te doen” aan de meineed van de contactpersoon van klager bij UWV, niet is nagekomen (klachtonderdeel b).
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
Klager heeft zich omstreeks oktober 2011 tot verweerder gewend met het verzoek voor hem cassatie in te stellen tegen een arrest van het gerechtshof B.. Het betrof een procedure van klager tegen het UWV. De cassatietermijn verliep op 27 december 2011. Bij brief van 2 december 2011 heeft verweerder aan klager bericht dat hij in het dossier van klager geen mogelijkheid tot cassatie is tegengekomen en dat hij de opdracht niet kan aannemen, mede gezien de kosten die de procedure zou meebrengen en de uiterst geringe kans van slagen. Verder schrijft verweerder in deze brief: “Ook ten aanzien van de Art. 12 Sv procedure acht ik geen mogelijkheid aanwezig.” Verweerder verzoekt klager in deze brief tenslotte hem te laten weten of hij het dossier aan de vorige advocaat van klager moet terug sturen, of aan klager, of aan een andere advocaat voor een eventuele second opinion. De brief van 2 december 2011 heeft klager nooit bereikt, omdat deze aan een verkeerd adres geadresseerd was. Pas op 6 januari 2012 vernam klager het negatieve cassatieadvies, toen hij verweerder opbelde met de vraag hoe het ermee stond. Verweerder heeft op 11 januari 2012 aan klager geschreven dat hij nogmaals excuses aanbiedt voor het versturen van de brief aan het verkeerde adres. Hij wijst klager er op dat klager een klacht kan indienen bij de deken of de Geschillencommissie, en dat klager een claim bij de beroepsaansprakelijkheids-verzekering van verweerder kan indienen.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft voorop gesteld dat een advocaat bij de beoordeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij komt aan de advocaat een grote mate van vrijheid toe. Toegepast op de onderhavige zaak, oordeelde de raad dat niet is gebleken dat verweerder kennelijk onjuist heeft geadviseerd of is opgetreden, waardoor de belangen van klager zouden zijn geschaad. Het onjuist adresseren van de brief van 2 december 2012 is onzorgvuldige, maar op zichzelf nog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Nu klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat cassatie succesvol zou zijn geweest, is niet vast komen te staan dat klager in zijn belangen is geschaad, aldus de raad. Wel meende de raad dat verweerder meer richting klager had moeten doen door hem zelf op de hoogte te stellen van de gemaakte fout (de verkeerde adressering). Ten aanzien van de meineed oordeelde de raad dat van een toezegging als door klager gesteld niets is gebleken. Beide klachtonderdelen werden ongegrond verklaard.
5.2 De grieven die klager tegen de beslissing van de raad heeft aangevoerd, houden zakelijk weergegeven en mede gelet op de toelichting in de klachtbrief van 13 januari 2012, het volgende in.
Door slechte bijstand en schriftelijke afhandeling in de procedure bij het gerechtshof B. was cassatie nodig. Het advies van verweerder is onbegrijpelijk. Volgens klager zou cassatie wel degelijk tot een positief resultaat hebben geleid. Klager had eventueel naar het Europese Hof gewild. Ten aanzien van de kwestie van de meineed had verweerder klager uitdrukkelijk toegezegd er iets aan te zullen doen. Van een art. 12 Sv-procedure kon nog geen sprake zijn, omdat de aangifte bij de politie en het OM na jaren nog steeds niet was afgehandeld.
5.3 Verweerder heeft in reactie op het beroepschrift gesteld dat hij geen nieuwe argumenten ziet en zich refereert aan de uitspraak van de raad (behoudens ten aanzien van het oordeel onder 5.3). Wel wijst hij er op dat hij bij aan zijn reactie gehechte brief van 11 januari 2012 aan klager excuses heeft aangeboden en heeft medegedeeld wat klager eventueel zou kunnen doen.
5.4 Het hof overweegt als ten aanzien van klachtonderdeel a volgt.
Het hof leest deze klacht aldus, dat de nadruk van de klacht daarop ligt dat verweerder het voor klager onmogelijk heeft gemaakt om cassatie in te stellen, nu verweerder dat zelf niet wilde doen maar door verkeerde adressering van de brief van 2 december 2012 bovendien heeft verhinderd dat klager aan een andere advocaat een second opinion kon vragen. De maatstaf die de raad voorop heeft gesteld, is niet van toepassing op de vraag naar de verwijtbaarheid van het versturen van een brief naar een verkeerd adres.
Het hof acht de klacht gegrond. Uiteraard stond het verweerder vrij een negatief cassatieadvies uit te brengen, en verweerder was niet gehouden zelf cassatie in te stellen nu hij daar niets in zag. Door verkeerde adressering van de brief van 2 december 2012, waarvoor verweerder overigens de volle verantwoordelijkheid aanvaardt, heeft hij het klager echter onmogelijk gemaakt via een andere advocaat alsnog te trachten cassatie in te stellen. Daarbij is niet relevant of cassatie in dit geval kans van slagen had. Klager had zich zeer ruim op tijd (oktober, terwijl de termijn eind december verliep) tot verweerder gewend. Verweerder had ervoor dienen te zorgen dat de brief met het negatieve advies, waarin een termijn aan de orde was, en die werd verzonden op een moment waarop de tijd al enigszins begon te dringen, klager ook daadwerkelijk en tijdig bereikte. Daaraan doet niet af dat verweerder aan klager excuus heeft aangeboden en hem heeft voorgelicht over klacht- en claim mogelijkheden. Dat siert hem, maar neemt het tuchtrechtelijke verwijt niet weg.
5.5 Klachtonderdeel b is door de raad terecht ongegrond verklaard. Verweerder heeft niet weersproken dat hij op verzoek van klager ook zou kijken naar de kwestie van de meineed, volgens klager gepleegd door een medewerker van het UWV ten overstaan van de rechtbank M.. Er is niet komen vast te staan dat verweerder direct heeft toegezegd actie te zullen ondernemen; een dergelijke toezegging ligt ook niet voor de hand, voordat verweerder de kwestie had kunnen beoordelen. Het stond klager vrij aan klager als advies te verstrekken dat hij geen mogelijkheid aanwezig achtte. Dat verweerder daarbij art. 12 Sv noemde terwijl dat artikel mogelijk nog niet aan de orde was, is niet relevant nu verweerder daarmee kennelijk slechts aanduidde op welke kwestie zijn advies betrekking had.
5.6 Nu klachtonderdeel a gegrond wordt verklaard zal het hof aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing opleggen, welke maatregel gezien aard en ernst van de gegronde klacht passend en geboden is.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de raad van discipline in het ressort ’s Gravenhage van 10 september 2012 onder nr. R.3966/12.100 voor zover daarbij klachtonderdeel a ongegrond werd verklaard;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- verklaart klachtonderdeel a gegrond en legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing;
- bekrachtigt de genoemde beslissing voor het overige.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A. Beker, P.M.A. de Groot-van Dijken, G.W.S. de Groot en G.R.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2013.