Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-05-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:80
Zaaknummer
18-100/DB/Li
Inhoudsindicatie
Kwaliteit van de bijstand van verweerder tijdens de bespreking d.d. 10 juli 2015 onvoldoende. Zich niet zodanig jegens zijn cliënt uitgelaten dat hem hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Deels gegrond, deels ongegrond. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 28 mei 2018
in de zaak 18-100/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brieven d.d. 29 mei en 7 juni 2017 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 7 februari 2018 met kenmerk K17-072 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht. De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 april 2018 in aanwezigheid van klagers, vergezeld van de heer M, en verweerder, bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. L. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- De hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken;
- de nagekomen brief van klagers d.d. 21 maart 2018. De raad heeft tevens kennis genomen van de bij die brief gevoegde bijlagen, met uitzondering van bijlage 8 en 9 (de geluidopnames). Partijen hebben ter zitting van de raad aangegeven dat kan worden uitgegaan van de door klagers overgelegde transcripties;
- de nagekomen brief van verweerder met bijlagen d.d. 23 maart 2018.
2 Feiten
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:
2.2 Klagers zijn vennoten in de vennootschap onder firma P., hierna: “de VOF”. X. was een grote opdrachtgever van de VOF. Door conflicten met X. was een situatie ontstaan waarbij de continuïteit van de VOF in gevaar kwam. In juni 2014 hebben klagers met X. een vaststellingsovereenkomst gesloten. X. was bereid om in het kader van een crediteurenakkoord een bedrag van € 100.000,-- ter beschikking te stellen.
2.3 Klagers zijn vanaf augustus 2014 bijgestaan door mr. M die hen heeft begeleid bij de totstandkoming van een crediteurensanering en een regeling met X.
2.4 Klagers waren op een gegeven moment ontevreden over de bijstand van mr. M en hebben zich tot verweerder gewend. Bij e-mailbericht d.d. 22 mei 2015 heeft verweerder klagers bericht dat hij de behandeling van het dossier niet zou overnemen van mr. M, maar dat de opdracht van klagers zich zou beperken “tot het bezien van het herstellen van de relatie met mr. [M] en helderheid te krijgen in de stappen die nog gezet moeten worden, met name aangaande [N, een van de crediteuren].” Vervolgens heeft verweerder, conform de door klagers verstrekte opdracht, de behandeling van de zaak door mr. M gevolgd.
2.5 Begin juni 2015 heeft een bespreking plaatsgevonden ten kantore van mr. M, waarbij mr. M, klagers en verweerder aanwezig waren. Tijdens deze bespreking heeft verweerder klagers en mr. M geadviseerd om aan de advocaat van X. voor te stellen om de kleine crediteuren alvast te betalen omdat, aldus verweerder, daarmee rust zou worden gecreëerd.
2.6 Bij brief d.d. 24 juni 2015 heeft de advocaat van X. aan mr. M medegedeeld dat een tussentijdse uitkering aan kleine crediteuren niet aan de orde zou zijn zolang het akkoord niet binnen de eerder gemaakte afspraken was afgerond.
2.7 Op 30 juni 2015 heeft crediteur T. een faillissementsverzoek jegens de VOF ingediend.
2.8 Bij brieven d.d. 1 en 6 juli 2015 heeft mr. M. X. nogmaals verzocht om tot uitkering van de kleine crediteuren over te gaan.
2.9 Op 8 juli 2015 hebben mr. M en de advocaat van X. een bespreking ingepland voor 10 juli 2015.
2.10 Op verzoek van klagers is verweerder aanwezig geweest bij de voorbespreking die klagers op 9 juli 2015 hadden met mr. M.
2.11 Op 10 juli 2015 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klagers en X., waarbij klager sub 2, mr. M, verweerder, de bedrijfsjurist van X. en de advocaat van X. aanwezig waren. Klager sub 1 was wegens ziekte niet aanwezig bij de bespreking.
2.12 Blijkens de transcriptie is tijdens de bespreking op 10 juli 2015 onder meer het volgende besproken:
[bedrijfsjurist X.] :
“we hebben drie scenario’s want wij hebben daar ook over gesproken intern natuurlijk. (…) Of ik zeg, d’r is een derde scenario als ik nu € 27.665,67 vrijgeef van het depot, dan in ieder geval de concurrente schuldeisers zijn weg en de rest nemen we in overweging.”
Verweerder:
“Maar dan heb je over 2 weken weer hetzelfde gedonder dit, dat is wat wij bij hun moeten wegnemen want dat blijft dan hangen (…) En dan denk ik je moet nu is het moment om het gewoon ook helemaal af te toepen.”
[bedrijfsjurist X.] :
“Dus ik probeer effe juridisch te vertalen. Dan zeggen we dus hier aan tafel dat het nu vrijgeven van bepaald bedrag van de kleine concurrente schuldeisers dat dat geen optie is want dan staan we over twee weken gewoon weer bij elkaar.”
Verweerder:
“Als je mij, mijn eerlijke inschatting is dat dat zo is want morgen plopt er weer iemand anders van die andere omhoog komen dus daar ben je niet mee geholpen toch (…)”
Klager sub 2:
“Nou op het moment dat de concurrente crediteuren weg zijn”
Verweerder:
“ach meneer [klager sub 2] maakt u zelf nou toch niets wijs hè.”
Klager sub 2:
“de preferente de preferente en de separatisten die drukken niet.”
Verweerder:
“Hou toch op, wie zegt dan niet dat ze morgen gaan drukken. Ja sorry dat ik het zo zeg geloof nou niet in sprookjes ja sorry verdomme nog. Dan zijn ze toch morgen aan het drukken ja luister even begrijp me niet verkeerd maar als ik ons een ding mag aanraden, ja sodeju laten we nou niet in die val trappen want dan hebben we gewoon de shit weer hangen en dan krijg je weer het hele gebeuren. Ik denk en dat de we dat en dat meen ik oprecht dat we daar echt niet mee zijn geholpen en kom nou niet met verhalen het kan zijn dat we vandaag niet zijn aan het drukken maar als ze morgen wel drukken verdomme nog de ABN zegt als je niet betaalt dan gaan we veilen, wat u dan niet drukken noemt dat weet ik ook niet.”
Klager sub 2 wil iets zeggen, maar verweerder gaat verder:
“ja, nee, zo simpel is het verhaal toch gewoon.”
Klager sub 2 wil iets zeggen, maar verweerder gaat verder:
“ja dus, ja goed, vind ik, als ik [X.] moet adviseren dan zijn die 27.000 in de plemp gegooid, dan heb je de shit nog hangen, dan kunnen we weer terug aan de tafel gaan zitten.”
[bedrijfsjurist X]:
(…)
Verweerder:
“Is mijn oprecht advies”
[bedrijfsjurist X]:
(…)
Verweerder:
“Ga je nou nogmaals meneer [klager sub 2] , kom niet met dat soort verhalen. Want ik heb meer dan genoeg werk, ik zit, daar wil ik mijn tijd hier helemaal niet aan voldoen. ga liever vanmiddag met mijn vrouw een terrasje pikken bij wijze van spreken ja sorry. Of met mijn zoon naar de Efteling om iets te noemen hè, nee daar moeten we gewoon reëel in zijn klaar, dat is geen oplossing.”
[bedrijfsjurist X]:
“ik wil dat u het begrijpt en ik ben blij dat u het zegt dat …. En waarom dat wij hier gekomen zijn met een verzoek om een overeenkomst en duidelijkheid te krijgen over de stand van zaken, daar stond tegenover dat namens jullie heel duidelijk gezegd is betaal nou enkele schuldeisers. Dat is geen oplossing. Dus dan zie ik me als [X.] genoodzaakt om twee scenario’s te bekijken. Dat is of de stekker eruit en dan zien we wel. Of zoveel 150 K conform nog nader overeen te komen voorwaarden.”
2.13 Tijdens de bespreking d.d. 10 juli 2015 is verder aan de orde gekomen dat de totale kosten verband houdende met de afwikkeling van het crediteurenakkoord ruim € 250.000,-- zouden bedragen.
2.14 X. heeft mr. M per e-mail d.d. 22 juli 2015 bericht dat X. niet bereid was om een bedrag van € 150.000 extra financiering aan klagers ter beschikking te willen stellen.
2.15 Op 5 augustus 2015 hebben klagers verweerders kantoor verzocht om de behandeling van de zaak volledig over te nemen van mr. M. Bij e-mailbericht d.d. 7 augustus 2015 heeft verweerders kantoor klagers bericht de behandeling van de zaak over te nemen. Verweerder heeft de zaak vervolgens tezamen met zijn kantoorgenoot mr. L behandeld.
2.16 Op 22 september 2015 is het faillissement van de VOF uitgesproken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. de belangen van klagers niet, althans niet op behoorlijke wijze heeft behartigd;
2. klager sub 2 op een onbehoorlijke wijze heeft bejegend.
3.2 Toelichting:
Klagers hebben ter zitting van de raad herhaald dat de klacht enkel betrekking heeft op verweerders optreden tijdens de bespreking op 10 juli 2015. Tijdens de bespreking op 10 juli 2015 heeft verweerder klager sub 2 de kans ontnomen om op een voorstel van X. te kunnen antwoorden, waarna X. het voorstel heeft ingetrokken. In het voorstel zaten vooral privéschulden. Bij acceptatie van het voorstel was het faillissement te voorkomen geweest. Verweerder heeft jegens klager sub 2 een toon gebruikt die een advocaat onwaardig is.
4 VERWEER
4.1 De klacht is ongegrond. De opdracht van klagers aan verweerder was beperkt. Het was niet verweerders taak om te trachten een financiering te verkrijgen voor een crediteurenakkoord, dat was de taak van mr. M. Verweerder zou enkel “over de schouder meekijken” en kijken of het mogelijk was om de relatie tussen mr. M en klagers te herstellen.
4.2 Verweerder heeft klager sub 2 tijdens de bespreking op 10 juli 2015 niet het woord ontnomen. X. verlangde een totaaloplossing. Betaling van enkel de kleine crediteuren zou geen oplossing zijn, gezien de totale schuldenlast. X. heeft dus ook geen voorstel van die strekking gedaan. Al eerder was aan X. geopperd om de kleine crediteuren te voldoen, maar X. was daarvan geen voorstander. Het faillissement van de VOF was geen gevolg van de bespreking d.d. 10 juli 2015. Klagers hebben zelf op 18 september 2015 aangegeven niet meer met X. te willen onderhandelen.
4.3 Verweerder geeft toe dat hij tijdens de bespreking, die emotioneel zeer beladen was, op sommige momenten emotioneel heeft gereageerd. Het is niet verweerders bedoeling geweest om zich grievend uit te laten jegens klagers. Verweerder heeft hiervoor zijn excuses aangeboden.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
5.2 Klachtonderdeel 1
Verweerder heeft aangevoerd dat de opdracht van klagers beperkt was. De klacht ziet op verweerders optreden tijdens de bespreking die op 10 juli 2015 heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de raad blijkt uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht dat verweerders betrokkenheid bij het dossier op dat moment zodanig was dat hij ten volle tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn bijstand en advisering met betrekking tot de onderwerpen die tijdens de bespreking op 10 juli 2015 aan de orde zijn gekomen.
5.3 De raad is van oordeel dat de kwaliteit van de bijstand van verweerder tijdens de bespreking d.d. 10 juli 2015 onvoldoende is geweest. Waar verweerder genoegzaam bekend was dat klagers en mr. M de betaling van de kleine crediteuren als een mogelijke uitweg zagen en hij betaling van de kleine crediteuren zelf in juni 2015 nog als mogelijkheid had geopperd, had het op zijn weg gelegen om op 10 juli 2015 het gesprek, waarbij X. de betaling van de kleine crediteuren als derde optie schetste, verder tot ontwikkeling te laten komen. Verweerder heeft dit blijkens de transcriptie zoals hierboven weergegeven onder r.o. 2.11 en waarvan de juistheid niet door verweerder is betwist, niet gedaan. Verweerder heeft klager sub 2, toen deze wilde reageren op de derde optie, belet om te spreken en heeft zelfs gezegd “als ik [X] moet adviseren dan zijn die 27.000 in de plemp gegooid”. Aldus heeft verweerder een oplossing die zijn cliënten voorstond afgekapt en heeft hij niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Dat verweerder ervan overtuigd was dat betaling van de kleine crediteuren niet in het belang van klagers zou zijn doet hier niet aan af. De raad is derhalve van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is.
5.4 Klachtonderdeel 2
Verweerder heeft erkend dat hij zich tijdens de bespreking op 10 juli 2015 op emotionele wijze jegens klager sub 2 heeft uitgelaten en heeft klager sub 2 hiervoor zijn excuses aangeboden. De raad is van oordeel dat het beter ware geweest als verweerder zich op een andere wijze had uitgedrukt, maar naar het oordeel van de raad zijn de uitlatingen van verweerder niet zodanig dat hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het tweede klachtonderdeel is ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De kwaliteit van de bijstand van verweerder tijdens de bespreking d.d. 10 juli 2015 is onvoldoende geweest. Aldus heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dat het faillissement van de VOF het gevolg is geweest van een handelen of nalaten van verweerder is evenwel niet gebleken. De raad acht in dezen een waarschuwing een passende maatregel.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50 reiskosten van klagers,
b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klagers. Klagers geven tijdig hun rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;
- verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van waarschuwing;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klagers;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klagers op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.4 bepaald .
Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, U.T. Hoekstra, leden , bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2018.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 29 mei 2018
verzonden aan:
- klagers gemachtigde
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
Betaling griffierecht en proceskosten aan klager
Praktische informatie in geval in de beslissing griffierecht en/of proceskosten aan de klager zijn toegewezen.
Tenzij klager en de advocaat iets anders afspreken, heeft klager:
- vier weken nadat de beslissing onherroepelijk is geworden recht op betaling van de proceskosten.
- direct na de beslissing recht op betaling van het griffierecht. Klager kan echter ook kiezen om te wachten tot de beslissing onherroepelijk is. Hij loopt dan niet het risico het geld te moeten terugbetalen als de beslissing in hoger beroep niet in stand blijft.
De klager geeft zijn rekeningnummer tijdig schriftelijk door aan de advocaat.
Een beslissing is onherroepelijk als:
- na 30 dagen geen hoger beroep is ingesteld, of
- het Hof van Discipline de beslissing in hoger beroep heeft bekrachtigd.
Doorgaans zal de advocaat uit zichzelf op tijd betalen. Mocht dat ondanks aanmaning niet gebeuren, dan kan klager zich wenden tot een rechtsbijstandverlener, deurwaarder of de deken. De tuchtrechter heeft hierin geen rol.
Nadat hoger beroep is ingesteld, kan de beslissing overigens niet meer ten uitvoer worden gelegd (door beslag e.d.) tot de uitspraak van het Hof van Discipline.
Aan deze informatie kunnen geen rechten worden ontleend. De tekst van de wet en van de beslissing zijn doorslaggevend.
rechtsmiddel
Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Per e-mail
Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .
Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl