Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-05-2015
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2015:145
Zaaknummer
7227
Inhoudsindicatie
Verwijt dat verweerder die de taak van incasso was te weinig inhoudelijkbureau, gegrond, waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 18 mei 2015
in de zaak 7227
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 4 juli 2014, onder nummer 64/13, aan partijen toegezonden op 8 juli 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en verweerder de maatregel van waarschuwing is opgelegd.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 1 augustus 2014 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 maart 2015, waar klager en verweerder zijn verschenen. Beiden hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet omdat hij niet op adequate wijze klagers zaak heeft behandeld doordat er nauwelijks rechtstreeks contact tussen klager en verweerder heeft plaatsgevonden.
3.2 In de beslissing van de raad wordt de klacht op de volgende wijze nader uitgewerkt:
‘De dagvaarding werd opgesteld door de heer D. Verweerder bracht de zaak op zijn naam aan zonder met klager gesproken te hebben. Dit gebeurde ook met de conclusie van antwoord in reconventie. De comparitie na antwoord was door verweerder niet of nauwelijks voorbereid. Klager ontmoette verweerder een half uur voor die comparitie voor het eerst in het gebouw van de rechtbank. Dat gebeurde nog een keer voorafgaand aan het getuigenverhoor. Uit de processtukken blijkt dat het gebrek aan rechtstreeks contact afbreuk heeft gedaan aan de kwaliteit van de dienstverlening. Er is bijvoorbeeld op geen enkele wijze rekening gehouden met het dwingende tussenvonnis van 11 augustus 2010. Dat blijkt ook uit het eindvonnis.’
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Klager heeft zich in mei 2009 voor het innen van een vordering van ruim € 50.000,- gewend tot een incassobureau. De heer D. van dat bureau heeft getracht die vordering te innen. Toen dat niet lukte heeft de heer D. klager voorgesteld een advocaat met wie de heer D. eerder had samengewerkt, namelijk verweerder, in te schakelen.
De samenwerking tussen het incassobureau en verweerder bestond hieruit, dat de heer D. de processtukken in concept zou opstellen en verweerder de processtukken vervolgens definitief zou vaststellen en deze bij de rechtbank zou indienen.
Klager is met het voorstel van de heer D. akkoord gegaan.
4.2 De heer D. heeft vervolgens de concept-dagvaarding opgesteld. Het concept is door verweerder vastgesteld en de dagvaarding, waarin een bedrag van € 52.440,13 is gevorderd, is op briefpapier van verweerder uitgebracht en op zijn naam bij de rechtbank Dordrecht aangebracht.
4.3 Voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding heeft er tussen klager en verweerder geen inleidende bespreking plaatsgevonden.
4.4 Er is door de wederpartij van klager een conclusie van antwoord genomen waarbij een reconventionele vordering van € 22.794,65 is ingesteld.
4.5 Op 8 juni 2010 vond een comparitie plaats. Klager en verweerder hebben elkaar een half uur (volgens klager) dan wel een uur (volgens verweerder) voorafgaand aan deze comparitie voor het eerst ontmoet in het gebouw van de rechtbank Dordrecht.
4.6 Op 11 augustus 2010 is een tussenvonnis gewezen waarin aan beide partijen een bewijsopdracht is gegeven. Op 29 november 2010 is een enquête gehouden waarbij klager en verweerder aanwezig waren. Op 16 november 2011 is vonnis gewezen, gevolgd door een aanvullend vonnis van 21 december 2011 waarin de vordering in conventie van klager is toegewezen tot een bedrag van € 1.305,60 excl. btw en de tegenvordering grotendeels is toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 14.500,97 incl. btw (bij vonnis van 16 november 2011) en een bedrag van € 4.126,00 (bij aanvullend vonnis van 21 december 2011).
4.7 Bij brief met bijlagen van 8 januari 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft in de bestreden beslissing overwogen dat verweerder in zijn zorgplicht ernstig tekort is geschoten. Verweerder heeft, alvorens namens klager een procedure aanhangig te maken, geen rechtstreeks contact gehad met klager en is louter en alleen afgegaan op mededelingen van de heer D. met wie hij een commerciële relatie heeft.
5.2 De eerste grief van verweerder richt zich tegen deze overweging van de raad. Volgens verweerder heeft hij bij de behandeling van de zaak wel de nodige zorgvuldigheid in acht genomen. Los van diverse telefoontjes en mailverkeer is er 4,5 uur rechtstreeks en persoonlijk contact geweest tussen klager en verweerder.
5.3 De raad heeft verder in de bestreden beslissing overwogen dat verweerder op cruciale momenten, zoals na het instellen van de reconventionele vordering, de leiding had moeten nemen, zo ook na het tussenvonnis van 11 augustus 2010, wat hij heeft nagelaten.
5.4 De tweede grief van verweerder richt zich tegen deze overweging van de raad. Volgens verweerder heeft hij steeds de leiding gehad en heeft de procedure van begin tot het einde onder zijn verantwoordelijkheid plaatsgevonden.
5.5 De derde grief is een overkoepelde grief tegen het oordeel van de raad dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
5.6 Het hof ziet aanleiding de grieven gezamenlijk te behandelen. Het hof stelt daarbij voorop dat verweerder volledige verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak. Het samenwerkingsverband met het incassobureau waarbij het incassobureau (intake)gesprekken met de cliënt voert en ten behoeve van verweerder concept processtukken opstelt die verweerder vervolgens (definitief) vaststelt, heeft het risico in zich dat die verantwoordelijkheid niet volledig kan worden waargemaakt. Dat risico wordt nog groter wanneer verweerder zelfs geen kennismakingsgesprek, laat staan een inleidende bespreking, met zijn cliënt voert en het eerste persoonlijke contact pas voorafgaand aan de comparitie in het gerechtsgebouw plaatsvindt. Verweerder had klager alsdan kunnen voorbereiden op zijn proces- en bewijsrisico’s en, daarmee samenhangend, de te voeren strategie in het kader van mogelijke schikkingsonderhandelingen kunnen voorbespreken. Het ontbreken van aan de comparitie voorafgaand contact klemt temeer omdat in dat vooroverleg niet alleen de (nadere) onderbouwing van de namens klager ingestelde vordering dient te worden voorbereid maar ook de wijze waarop op de aanzienlijke tegenvordering die door de wederpartij van klager is ingesteld moet worden gereageerd. Bovendien zouden ter comparitie de onderliggende stukken aanleiding kunnen geven tot onduidelijkheid over de feiten waardoor vooroverleg juist op zijn plaats was.
Verweerder voert weliswaar aan de heer D. van het incassobureau klager heeft verteld dat hij een procedure kan verliezen en dat de wederpartij ook een tegenvordering kan indienen, maar op deze wijze wordt de hiervoor bedoelde volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak door verweerder onvoldoende waargemaakt. Verweerder heeft in ieder geval in het voortraject (tot de comparitie) geen direct zicht gehad, laat staan toezicht uitgeoefend, op wat tussen klager en de heer D. is besproken anders dan wat de heer D. aan verweerder heeft teruggekoppeld. De nadien tussen klager en verweerder gevoerde persoonlijke gesprekken alsmede aan deze gesprekken voorafgegane en later gevoerde telefoongesprekken en mailverkeer tussen klager en verweer doen daar niet aan af.
5.7 Het hof is van oordeel dat verweerder in zijn zorgplicht ernstig tekort is geschoten door alvorens namens klager een procedure aanhangig te maken geen rechtstreeks en persoonlijk contact te hebben gehad met klager en in het voortraject vrijwel uitsluitend is afgegaan op mededelingen van de heer D. met wie hij een commerciële relatie heeft. Of en in hoeverre het resultaat van de procedure hierdoor nadelig beïnvloed is, kan buiten beschouwing blijven.
5.8 De door de raad opgelegde maatregel acht het hof passend en geboden. Het hof zal de beslissing van de raad daarom op de navolgende wijze bekrachtigen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 juli 2014 onder nummer 64/13.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. G.J. Visser, D.J. Markx, H.J. de Groot en V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A.H.
Holm-Robaard, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2015.