Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-09-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:230

Zaaknummer

6674

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging gegrondverklaring met waarschuwing. Verzuimd om brief over verschuldigdheid griffierechten, alsmede beschikkingen van de rechtbank aan cliënt door te leiden. Aldus onvoldoende gedaan om belangen cliënt veilig te stellen.

Uitspraak

Beslissing van 13 september 2013

in de zaak 6674

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

advocaat te Delft

verweerder

 

tegen:

 

wonende te Berkel en Rodenreis

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Gravenhage (verder: de raad) van 10 december 2012, onder nummer R.3858/11.261, aan partijen toegezonden op 11 december 2012, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van waarschuwing is opgelegd.  

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 10 januari 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 15 juli 2013, waar klager en verweerder zijn verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij heeft verzuimd zijn belangen naar behoren te behartigen en heeft verzuimd aan hem, klager te berichten dat zijn beroep niet-ontvankelijk zou worden verklaard indien het griffierecht niet werd voldaan. Klager stelt meerdere malen tevergeefs te hebben getracht contact op te nemen met verweerder. Pas nadat klager zelf de rechtbank benaderde om de stand van zaken te vernemen, hoorde hij dat hij niet-ontvankelijk was verklaard. Dat was na het verstrijken van de verzettermijn zodat er geen rechtsgang meer openstond.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

Verweerder heeft in 2010 voor klager een tweetal bezwaarprocedures tegen de afwijzing van een verzoek tot verkrijging van een bijstandsuitkering tegen de gemeente Delft gevoerd. Tegen de beslissingen op bezwaar wilde klager in beroep gaan bij de rechtbank Den Haag. Bij brieven van 16 augustus 2010 heeft verweerder namens klager tegen de besluiten in kwestie beroep ingesteld.

Voor beide procedures heeft verweerder toevoegingen aangevraagd en verkregen. Bij brief van 21 augustus 2010 heeft verweerder klager verzocht de eigen bijdragen en de griffierechten aan hem te voldoen. Op 27 augustus 2010 heeft verweerder klager hieraan herinnerd en klager geschreven dat de beroepen niet-ontvankelijk zouden worden verklaard als de griffierechten niet werden voldaan. Voor het voeren van correspondentie had klager aan verweerder een postbusadres opgegeven. Verweerder heeft naar dit adres  de twee brieven verstuurd.

Bij brief van 29 september 2010 heeft de griffier verweerder gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht.

Op 29 december 2010 zijn de beroepen van klager niet-ontvankelijk verklaard, omdat de griffierechten niet waren betaald.

5 BEOORDELING

5.1 Het hoger beroep van verweerder is gericht tegen de overweging van de raad dat het op de weg van verweerder had gelegen om vanwege het uitblijven van een reactie op zijn brieven van 21 en 27 augustus 2010 contact met klager op te nemen om te verifiëren of de brieven door klager waren ontvangen en om klager (nogmaals) op de gevolgen van niet voldoening van de griffierechten te wijzen. Verweerder heeft tegen deze overweging aangevoerd dat klager zeer wel op de hoogte was van het beroep en de daaraan verbonden kosten, dat klager van de Raad voor Rechtsbijstand ook afschriften van de afgegeven toevoegingen toegezonden heeft gekregen en dat het de verantwoordelijkheid van klager is om zijn post te lezen en te reageren op brieven van verweerder die naar het door hem opgegeven postbus adres zijn verstuurd. 

5.2 De grief van verweerder tegen deze overweging van de raad is terecht voorgesteld, doch leidt niet tot een ander oordeel over de klacht zoals hierna in 5.3 zal worden uiteen gezet. Het hof is met verweerder van oordeel dat verweerder met zijn brieven van 21 en 27 augustus 2010 voldoende heeft gedaan om zijn cliënt – schriftelijk – op de hoogte te brengen van de voor het verloop van de procedure essentiële informatie over de verplichting tot betaling van het griffierecht en dat het voor het risico van klager komt indien hij, wetende dat er nieuwe procedures aanhangig gemaakt waren, geen kennis van de inhoud van hem toegezonden brieven heeft genomen.

5.3 Dit oordeel kan evenwel niet leiden tot ongegrondverklaring van de klacht. Nu verweerder ter zitting van het hof heeft verklaard niet meer te weten of hij de brief van de griffier over de verplichting tot betaling van de griffierechten van 29 september 2010, alsmede de uitspraken van de rechtbank d.d. 29 december 2010 aan klager heeft doorgeleid,en klager de ontvangst daarvan heeft ontkend, moet het ervoor worden gehouden dat dit niet is gebeurd. Met juistheid heeft de raad overwogen dat het op de weg van verweerder had gelegen om de brief van de griffier van 29 september 2010 en de beslissingen van de rechtbank van 29 december 2010 aan klager toe te zenden. Door zulks na te laten heeft verweerder onvoldoende gedaan om de belangen van klager veilig te stellen. In het bijzonder geldt dit voor het nalaten de beslissingen van de rechtbank aan klager toe te zenden, omdat tegen die beslissingen nog verzet mogelijk was. Dat een verzet tegen die beslissingen volgens verweerder niet of nauwelijks een kans van slagen had, doet daar niet aan af.

5.4 Voor wat betreft de maatregel overweegt het hof dat de klacht weliswaar gedeeltelijk ongegrond wordt bevonden, maar dat dit geen aanleiding is voor het hof tot aanpassing van de maatregel. Het verzuim van verweerder om de brief van de griffier, en vooral de beslissingen van de rechtbank aan klager toe te zenden, rechtvaardigt handhaving van de opgelegde maatregel van enkele waarschuwing.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

 bekrachtigt  de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage d.d. 10 december 2012 met nummer R.3858/11.261.

 

De beslissing is verzonden op 13 september 2013.