Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:123

Zaaknummer

7344

Inhoudsindicatie

In kader van ontslagzaak adviseerde verweerder klaagster akkoord te gaan met aangeboden regeling. De bedenktijd was kort. Klacht over kwaliteit van dienstverlening ongegrond.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 20 april 2015

in de zaak 7344

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 27 oktober 2014, onder nummer L 379 2013, aan partijen toegezonden op 28 oktober 2014, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2014:258.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 19 november 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief van klaagster aan het hof van 6 februari 2015.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 2 maart 2015, waar klaagster, samen met haar echtgenoot, en verweerder zijn verschenen. De echtgenoot van klaagster heeft namens klaagster gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerder de belangen van klaagster in een ontslagzaak niet goed en voortvarend heeft behartigd;

2.    verweerder blijk heeft gegeven van een gebrek aan deskundigheid;

3.    de hoogte van de door verweerder verzonden facturen disproportioneel is in relatie tot de door hem verrichte werkzaamheden.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

    Verweerder heeft klaagster vanaf 3 mei 2013 bijgestaan in een arbeidsgeschil. Klaagster was op dat moment arbeidsongeschikt en tevens bezig met het treffen van voorbereidingen om zelfstandig een eigen praktijk als psychiater te beginnen. Verweerder heeft namens klaagster met de wederpartij onderhandeld om een beëindigingsregeling te treffen en daartoe op 1 juli 2013 aan de wederpartij een voorstel gedaan. Nadat de wederpartij op 3 juli 2013 een tegenvoorstel had gedaan en verweerder klaagster telefonisch had geadviseerd dit voorstel te aanvaarden, heeft klaagster op 6 juli 2013 de opdracht aan verweerder ingetrokken en heeft zij zich tot een andere advocaat gewend.  

5    BEOORDELING

5.1    Het hof zal in navolging van de raad de klachtonderdelen 1 en 2 gezamenlijk behandelen. Verweerder heeft klaagster voorgehouden dat zij een groot risico nam door een eigen praktijk voor te bereiden terwijl zij op grond van arbeidsongeschiktheid op dat moment geen werk voor haar werkgeefster verrichtte. Verweerder schatte in dat de wederpartij van klaagster zich op het standpunt zou gaan stellen dat deze activiteiten van klaagster een grond voor ontslag op staande voet opleverden. De wederpartij deed desondanks een voorstel om tot beëindiging met een regeling in der minne te komen. Verweerder raadde klaagster aan met een regeling, waar een “benaderverbod” van patiënten en werknemers een onderdeel van was, akkoord te gaan teneinde de risico’s van een langdurige en kostbare procedure te vermijden. Klaagster meent dat verweerder, door zo te handelen, haar belangen onvoldoende heeft behartigd.

5.2    Een advocaat dient er naar te streven dat zijn cliënte in een dergelijke situatie een weloverwogen beslissing kan nemen; het nemen van een beslissing met verstrekkende gevolgen vergt vaak enige tijd. Het hof merkt op dat de tijd die de wederpartij aan klaagster liet om akkoord te gaan met het tegenvoorstel, dat als ultiem en niet voor onderhandeling vatbaar werd gepresenteerd, zeer kort was. Juist dan is van belang dat de advocaat zich er terdege van vergewist dat de cliënte goed begrijpt wat er precies speelt, wat de consequenties zijn van de verschillende mogelijkheden en waarom hij zijn advies zo geeft. Hoewel in dit geval de wijze van communicatie over het advies beter had gekund, onderschrijft het hof het oordeel van de raad dat verweerder in de behartiging van de belangen van klaagster niet op tuchtrechtelijk verwijtbare wijze is tekort geschoten. Voor het overige is in hoger beroep niet meer of anders gebleken of gesteld dan bij de raad, en leidt het onderzoek in hoger beroep niet tot andere gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad. De grieven van klaagster worden verworpen. Het hof zal de beslissing van de raad op deze klachtonderdelen dan ook bekrachtigen.

5.3    De declaraties van verweerder zijn op 11 augustus 2014 door de (toenmalige) Raad van Toezicht begroot en voor het overgrote deel, op enkele telefoontjes en brieven na die wel waren gedeclareerd maar niet in het dossier zaten, in stand gelaten. Ook ten aanzien van klachtonderdeel 3 heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere overwegingen of gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Ook op dat punt falen de grieven van klaagster en zal de beslissing van de raad worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 27 oktober 2014 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer L 379 2013.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. G.R.J. de Groot, P.T. Gründemann, W.A.M. van Schendel en C.A.M.J. Raymakers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2015.