Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-10-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:306

Zaaknummer

7110

Inhoudsindicatie

Klacht over kwaliteit van de dienstverlening. Toetscriteria onder andere professionele standaard. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 31 oktober 2014

in de zaak 7110

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 10 maart 2014, onder nummer 13-218, aan partijen toegezonden op 10 maart 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerster ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN ECLI:NL:TADRARL:2014:33.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 april 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerster;

-    de brief d.d. 12 juni 2014 van klager;

-    de brief d.d. 11 juli 2014 van klager.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 29 augustus 2014, waar verweerster, bijgestaan door mr. Z., is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Mr. Z. heeft gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    klager geen adequate juridische bijstand te verlenen;

b)    geen aandacht te besteden aan door klager overgelegde informatie en geen van de door klager aangedragen getuigen op te roepen, waardoor klagers verdediging is geschaad;

c)    onvoldoende met klager te overleggen over de verdedigingsstrategie.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

Verweerster heeft klager in hoger beroep bijgestaan in een strafzaak – kort gezegd – over sociale zekerheidsfraude. Zowel door de politierechter in eerste aanleg, als door het gerechtshof in hoger beroep is klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf, alsmede een taakstraf van 240 uur. Klager heeft vervolgens aan een andere advocaat advies gevraagd omtrent de mogelijkheid tot het instellen van beroep in cassatie. Dit advies luidde negatief.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft de klacht ongegrond verklaard.  Daartegen richten zich de bezwaren van klager. Hij stelt dat verweerster hem onvoldoende heeft betrokken bij de voorbereiding van de strafzaak en dat zij heeft geweigerd het hof te verzoeken voor hem belangrijke getuigen op te roepen. Verweerster heeft een en ander gemotiveerd betwist.

5.2    Het hof stelt voorop dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waar op hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.3    Tot die professionele standaard  behoort  het inschatten van de slagingskans van –  zoals in de onderhavige zaak – een verzoek in hoger beroep tot het horen van getuigen in een strafzaak en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.

5.4    Evenals de raad komt het hof in de onderhavige zaak tot de conclusie dat verweerster geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zij geen getuigen heeft opgeroepen. Verweerster heeft aan klager uitgelegd dat de door hem voorgestelde getuigen (onder meer de hoofdofficier van justitie en de sociaal rechercheur) niet konden bijdragen aan de verdediging, hetgeen het hof juist voorkomt. Uit de zich in het dossier bevindende pleitaantekeningen blijkt dat verweerster vrijspraak heeft bepleit en de te volgen strategie voorafgaand aan de behandeling van het hoger beroep afdoende met klager heeft besproken. Verweerster heeft jegens klager dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De beslissing waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

        

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 10 maart 2014 onder nummer 13-218.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, G.W.S. de Groot, J.S.A.M. Schokkenbroek en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.G.J. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2014.