Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-06-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:81

Zaaknummer

18-090/DB/OB

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  11 juni 2018

in de zaak 18-090/DB/OB

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van  22 februari 2018 op de klacht van:

 

klagers

 

tegen

 

                           

verweerder

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 17 september 2017 hebben klagers bij de voorzitter van het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij beslissing d.d. 19 september 2017 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de klacht verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, hierna: “de deken”.

1.3      Bij brief van 1 februari 2018 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad.  

1.4      Bij beslissing van 22 februari 2018 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet deels kennelijk niet-ontvankelijk deels kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 26 februari 2018 verzonden aan klagers.

1.5      Bij brief d.d. 23 februari 2018, op 23 maart 2018 per e-mail door de raad ontvangen en op 26 maart 2018 per gewone post door de raad ontvangen, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.6      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 23 april 2018. Geen der partijen is, als tevoren aangekondigd, verschenen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.7      De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van klagers, het nagekomen e-mailbericht van klagers d.d. 23 april 2018 waarin zij de raad, naar aanleiding van de telefonische mededeling van verweerder dat hij niet ter zitting van de raad zal verschijnen, mededelen dat zij evenmin zullen verschijnen.      

 

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klagers in verzet in zoverre niet opkomen. 

 

3          KLACHT EN VERZET

De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken:

1.    in een procedure tegen klagers heeft samengespannen met de wederpartij van klagers;

2.    de gerechtvaardigde belangen van klagers heeft verwaarloosd en geschaad;

3.    het beginsel van hoor en wederhoor jegens klagers heeft geschonden;

4.    met de wederpartij van klagers heeft samengespannen tegen de advocaten van klagers;

5.    het beginsel van hoor en wederhoor jegens de advocaten van klagers heeft geschonden;

6.    zijn  bevoegdheden als (voormalig) deken onrechtmatig heeft gebruikt, waardoor klagers genoodzaakt waren hun opdracht tot het verrichten van werkzaamheden aan mrs. K en W te beëindigen;

7.    in strijd met het verbod van willekeur heeft gehandeld.

 

3.1      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

1.    Er is geen sprake van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM , nu er geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden naar de vraag of de deken heeft samengespannen met de burgemeester van B.  Dat dient alsnog te gebeuren door het opvragen van diverse met name door klagers genoemde documenten en het horen van getuigen.    

2.    Als belanghebbenden in de tuchtzaak tegen de advocaten van klagers moeten klagers de (schijn van) partijdigheid van de deken ter discussie kunnen stellen, nu zij door die tuchtzaak gedupeerd zijn en andere advocaten hebben moeten zoeken.

3.    De volgende nieuwe feiten dienen door de raad bij de beslissing over het verzet te worden meegenomen:

       -          de inmiddels op 13 februari 2018 door mrs. K en W bij het EHRM ingediende klacht;

       -          een door de Rijksrecherche ingesteld onderzoek naar het lekken van informatie uit het strafdossier van mr. W door de burgemeester van B aan de deken.

 

4          BEOORDELING  

4.1      De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium heeft gehanteerd en voorts acht heeft geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

4.2      Ter zake de eerste verzetgrond oordeelt de raad dat het enkele feit dat sprake is geweest van contact tussen verweerder en de burgemeester van B nog geen gegrond vermoeden van samenspanning oplevert, temeer nu de deken transparant is geweest over zijn contact met de burgemeester van B. Naar het oordeel van de raad volgen uit het dossier onvoldoende aanknopingspunten die nopen tot nader onderzoek. De raad deelt derhalve niet het standpunt van klagers dat, nu geen nadere onderzoek heeft plaatsgevonden naar de vermeende samenspanning,  geen sprake is geweest van een eerlijk proces.

4.3      Ter zake de tweede verzetgrond overweegt de raad als volgt. Klagers hebben gesteld dat zij de (schijn van) partijdigheid van de deken ter discussie moeten kunnen stellen, nu zij door die tuchtzaak gedupeerd zijn en andere advocaten hebben moeten zoeken. De raad stelt vast dat klagers zijn ontvangen in hun klacht en in zoverre hun klacht over de onpartijdigheid van de deken ter tuchtrechtelijke beoordeling hebben kunnen voorleggen. De voorzitter heeft in dit verband geoordeeld dat de stelling dat klagers zijn gedupeerd niet met concrete feiten is onderbouwd noch anderszins is gebleken.

4.4      Ter zake de derde verzetgrond oordeelt de raad dat de door klagers naar voren gebrachte nieuwe feiten, wat daar ook van zij, niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het verzet, nu de voorzitter bij het nemen van de voorzittersbeslissing niet bekend was met die feiten en daarmee dan ook geen rekening heeft kunnen houden bij de beoordeling van de klacht.

4.5      De raad komt tot de slotsom dat de door klagers aangevoerde gronden niet slagen. De voorzitter heeft terecht en op juiste gronden toepassing gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet ongegrond.

 

 

Griffier                                                                       Voorzitter

 

Aldus beslist door mr.  W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. R. van den Dungen, L.W.M. Caudri , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juni 2018.

 

 

 

Mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 12 juni 2018

 

verzonden aan:

-  klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

 

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing   geen rechtsmiddel open.