Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-09-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3482

Zaaknummer

6297

Inhoudsindicatie

Verwijt aan verweerder geen appel te hebben ingesteld ongegrond. Verweerder was arbeidsongeschikt en vertrok later van zijn kantoor. Waarnemenrs hadden verantwoordeijkheid naar ziekte getrokken.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 17 september 2012

in de zaak 6297

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden (verder: de raad) van 16 december 2011, gewezen onder nummer 11/11, aan partijen toegezonden op 19 december 2011, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 10 januari 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    een schrijven van klager met een bijlage, ingekomen ter griffie van het hof op 3 februari 2012;

-    de antwoordmemorie van klager;

-    de brief van de gemachtigde van verweerder aan het hof van 20 juni 2012.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 juli 2012, waar klager en zijn gemachtigde en verweerder en zijn gemachtigde zijn verschenen.

3    DE KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in: Klager heeft verweerder  verzocht beroep in te stellen tegen de beslissing van het UWV. Klager heeft niets meer van verweerder vernomen, behalve een telefonische mededeling van verweerder op 1 juni 2010 dat er beroep zou worden ingesteld. Door het feit dat er geen beroep is ingesteld heeft klager schade geleden. Zowel het huidige als het vorige kantoor van verweerder heeft klager verwezen naar de respectieve beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Beide verzekeraars weigeren echter aansprakelijkheid te erkennen.

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan:

4.2    Verweerder was tot 1 juni 2010 verbonden aan advocatenkantoor T. Advocaten en is vanaf die datum verbonden als advocaat aan advocatenkantoor S. In het kader van de overgang van advocatenkantoor T. Advocaten naar advocatenkantoor S. zijn in februari/maart afspraken gemaakt en is een lijst opgesteld van zaken die bij verweerder in behandeling zouden blijven en dus meegenomen worden naar het nieuwe kantoor. De zaak waarin verweerder klager als advocaat bijstond in een bezwaarprocedure tegen het UWV was een van deze zaken.

4.3    Op 18 februari 2010 heeft in die procedure een hoorzitting plaatsgevonden. Nadien is verweerder op enig moment, gelegen voor 20 april 2010, arbeidsongeschikt geworden, welke arbeidsongeschiktheid heeft voortgeduurd tot medio juni 2010. Bij beslissing op bezwaar van 20 april 2010 is het bezwaar van klager tegen de beslissing van het UWV ongegrond verklaard. De termijn waarbinnen  beroep tegen deze beslissing zou kunnen worden aangetekend liep tot en met 1 juni 2010.

4.4    Op de donderdag voorafgaand aan 1 juni 2010, 27 mei 2010, heeft klager telefonisch gesproken met mr. X. als advocaat verbonden aan advocatenkantoor T. Daarbij is met klager een afspraak gemaakt om de zaak op 1 juni 2010 om 14.00 uur met hem op het kantoor van mr. X. te bespreken. Diezelfde dag is door mr. X. een brief gezonden aan klager waarbij aan klager een kopie van de beslissing op bezwaar van 20 april 2010 werd toegezonden en de afspraak met mr. X. op 1 juni 2010 werd geannuleerd omdat verweerder met ingang van 1 juni 2010 het kantoor zou verlaten en de zaak van klager mee zou nemen. Zij besluit de brief met de mededeling dat verweerder beroep zal instellen.

4.5    Op 31 mei 2010 zijn op advocatenkantoor T. Advocaten de dossiers van de zaken die verweerder conform de gemaakte afspraken zou blijven behandelen overgedragen aan de gemachtigde van verweerder. Bij die overdracht is er zijdens advocatenkantoor T. er niet op gewezen dat in de zaak van klager de beroepstermijn verstreek op 1 juni 2010. Klager heeft medio juni 2010 zijn werkzaamheden als advocaat hervat.

5    BEOORDELING

5.1    Klager stelt dat hij 20 april 2010, ook kort voor 1 juni 2010 en op 1 juni 2010 telefonisch contact heeft gehad met verweerder en daarbij opdracht te hebben gegeven beroep aan te tekenen. Verweerder heeft betwist dat dit telefonisch contact met hem heeft plaatsgevonden en erop gewezen dat hij in die periode arbeidsongeschikt was en, anders dan in het proces-verbaal van de zitting van de raad opgenomen, op 10 mei 2010 is geopereerd en eerst medio juni zijn werkzaamheden als advocaat heeft hervat. Hij betwist dan ook dat klager aan hem opdracht heeft gegeven om beroep in te stellen en stelt dat de raad ten onrechte heeft overwogen dat dit niet zou zijn betwist. Nader bevraagd ter zitting van het hof heeft klager concreet aangegeven dat hij de donderdag voor 1 juni 2010, derhalve 27 mei 2010 telefonisch contact heeft gehad met mr. X.. Klager heeft geen nadere invulling gegeven met betrekking tot het hoe en wanneer van de door hem gestelde telefonische contacten met verweerder, anders dan dat hij klager op 1 juni 2010 op zijn mobiel zou hebben gebeld. Het hof acht dit, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, onvoldoende om ervan uit te kunnen gaan dat het door klager gestelde contact met verweerder zelf heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van het hof staat daarmee niet vast dat klager aan verweerder opdracht heeft gegeven om hoger beroep aan te tekenen.

5.2    Het vorenstaande doet echter niet af aan het gegeven dat het de verantwoordelijkheid is van een behandelend advocaat dat alert wordt gebleven ten aanzien van een nog te ontvangen beslissing en voor bewaking van de beroepstermijn, tijdige afstemming met de cliënt over het al dan niet in beroep gaan en het eventueel binnen de beroepstermijn instellen van het beroep wordt gezorgd. Vast staat dat in ieder geval dat laatste in de zaak van klager niet is gebeurd. De vraag die voorligt is of verweerder daar in deze een tuchtrechtelijk verwijt van kan worden gemaakt.

5.3    Het hof overweegt daartoe het volgende. Verweerder was verbonden aan advocatenkantoor T. Advocaten. Naar het oordeel van het hof mocht verweerder er, gezien ook de duur van zijn ziekte, op vertrouwen dat zijn praktijk, en dus ook de zaak van klager, zou worden waargenomen door een van zijn kantoorgenoten. Uit de stukken, met name uit de brief van 27 mei 2010 van mr. X. blijkt dat dat feitelijk ook is gebeurd. Zo schrijft mr. X. onder andere in de brief aan klager: “In bovenvermelde kwestie zend ik u bijgaand een kopie van de beslissing op bezwaar die ik van het UWV ontving.” Weliswaar wordt in diezelfde brief door mr. X. geschreven dat beroep door klager zou worden ingesteld, maar deze was op dat moment in verband met arbeidsongeschiktheid niet werkzaam als advocaat. Het had op de weg van mr. X., althans van het advocatenkantoor T. advocaten, gelegen om in deze de beroepstermijn veilig te stellen door beroep in te stellen. In ieder geval had mr. X., althans haar kantoor, zich ervan moeten verzekeren dat bij overdracht van de dossiers op 31 mei 2010 duidelijk was voor het advocatenkantoor S. dat op 1 juni 2010 de beroepstermijn in de zaak van klager afliep en door hen de beroepstermijn veilig zou worden gesteld. Er is, zoals genoegzaam uit de stukken en het verhandelde tijdens de zitting van het hof is komen vast te staan, bij de overdracht van de dossiers noch anderszins tijdig gewezen op het verstrijken van de termijn. Het hof is in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel  dat geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder kan worden vastgesteld en dat de klacht van klager  ongegrond moet worden verklaard.

5.4    De beslissing van de raad zal dan ook worden vernietigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden van 10 december 2011, gewezen onder nummer 11/11;

-    verklaart de klacht ongegrond.

       

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A. Beker, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, H. van Loo en C.A.M.J. Raymakers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2012.