Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-06-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:105
Zaaknummer
170332
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft de geheimhoudingsplicht uit de mediationovereenkomst geschonden. Waarschuwing. Bekrachtiging beslissing raad.
Uitspraak
BESLISSING
van 8 juni 2018
in de zaak 170332
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 30 juni 2017, onder nummer 17-387/A/A, aan partijen toegezonden op 30 juni 2017, waarbij de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet in beide onderdelen kennelijk ongegrond is verklaard. Voorts verwijst het hof naar de beslissing van de raad van 20 november 2017, onder nummer 17-387/A/A, aan partijen toegezonden op 20 november 2017, waarbij het verzet tegen klachtonderdeel a) gegrond is verklaard en klachtonderdeel a) van klager tegen verweerder gegrond is verklaard. De raad heeft aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verweerder is veroordeeld tot de betaling van het griffierecht van € 50 en de proceskosten van € 50 aan klager en de proceskosten van € 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
De beslissing van de voorzitter is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:155. De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:257.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 19 december 2017 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager van 2 februari 2018, ter griffie ontvangen op 6 februari 2018.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 april 2018, waar klager, bijgestaan door mr. W., en verweerder zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover bij de beoordeling van het hoger beroep relevant, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) de geheimhoudingsverplichting uit de mediationovereenkomst heeft geschonden door bepaalde passages in het verweerschrift in de beroepsprocedure.
4 FEITEN
In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in de verzetprocedure is uitgegaan. Het hof neemt de door de raad vastgestelde feiten ook in hoger beroep als uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
5.2 De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
5.2 Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:
a) € 50 reiskosten van klager;
b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.
5.4 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klager. Klager moet daarvoor tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.
5.5 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1000 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 20 november 2017 in de zaak 17-387/A/A, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof;
veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. A.J.M.E. Arpeau, I.P.A. van Heijst, J.M. Rowel-Van der Linde, B. Stapert, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 8 juni 2018.