Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-02-2012
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3012
Zaaknummer
6060
Inhoudsindicatie
Klager verweet verweerder een te uitgebreid en duur schriftelijk procesadvies te hebben uitgebracht. Ongegrond. De raad had klager niet-ontvankelijk verklaard in klacht over declaratie omdat verweerder hierover op zijn kantoor geen beslissingen mocht nemen. Beroep van Algemeen deken gegrond. Klacht wel ontvankelijk, en alsnog ongegrond verklaard.
Uitspraak
Beslissing van 13 februari 2012
in de zaak 6060
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
en:
de Algemeen Deken
van de Orde van Advocaten
de deken
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 4 april 2011, onder nummer 10-283A, aan partijen toegezonden op 4 april 2011, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdeel a ongegrond is verklaard en klager in klachtonderdeel b niet-ontvankelijk is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 27 april 2011 ter griffie van het hof ontvangen. De memorie waarbij de algemeen deken op grond van art. 56 lid 2 Aw van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 3 mei 2011 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- de brief van klager aan het hof van 25 augustus 2011;
- de brief van klager aan het hof van 27 september 2011;
- de brief van klager aan het hof van 28 september 2011.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 december 2011, waar klager en zijn echtgenote, verweerder, en mr. S. namens de algemeen deken zijn verschenen. Klager en mr. S. hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat:
a. verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan de wens van klager om met betrekking tot zijn geschil met het ABP een procedure bij de civiele rechter aanhangig te maken;
b. verweerder ongevraagd een uitgebreid procesadvies voor klager heeft opgesteld, als gevolg waarvan klager zich thans met een bovenmatige declaratie ziet geconfronteerd.
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
Klager is gepensioneerd en heeft sinds 1995 recht op pensioen van het ABP. Na het overlijden van zijn eerste vrouw is klager in 2006 opnieuw getrouwd. Het ABP heeft in verband daarmee een korting toegepast op het pensioen van klager, waarmee klager het niet eens is. Klager heeft beroep aangetekend, maar de commissie van beroep van het ABP heeft zijn klacht in een uitvoerige beslissing van 31 januari 2008 ongegrond verklaard. Klager heeft vervolgens nog zonder succes de Ombudsman Pensioenen ingeschakeld.
Op 30 juni 2009 heeft klager in verband met deze kwestie verweerder op diens kantoor bezocht en hem een schriftelijke toelichting van die datum overhandigd. De laatste alinea hiervan luidt:
“Gaarne roep ik de hulp van uw advocatenkantoor in ter beoordeling van mijn klacht en het vervolgens van een eventuele begeleiding bij het aanhangig maken van deze klacht bij de (civiele) rechter zoals aangegeven door het ABP.”
Bij brief van 6 juli 2009 heeft verweerder de opdracht bevestigd en een aantal punten onder de aandacht van klager gebracht, waaronder het uurtarief van verweerder (€ 300,--) en de mededeling dat er maandelijks wordt gedeclareerd. Tevens zond verweerder hierbij de declaratie voor het gesprek op 30 juni 2009 ad € 315,35.
Op 9 september 2009 heeft verweerder aan klager een notitie van zeven pagina’s gezonden, die begint met de zin: “U verzocht X. Pensioen Advocaten….om een (proces)advies op te stellen terzake de wijziging van uw ouderdomspensioen door ABP.” Verweerder concludeert hierin “dat geen van de genoemde denkbare gronden voor een procedure tegen ABP kansrijk moet worden geacht en derhalve moet worden ontraden.”
Bij brief van 14 september 2009 heeft klager hierop gereageerd en aan verweerder geschreven: “Veel dank voor uw per E-mail ontvangen notitie.” Vervolgens is klager inhoudelijk op het advies ingegaan. Klager eindigde zijn brief met: “Mocht het zijn, dat mijn bovenstaand geleverde commentaar, uwerzijds nog tot een ander inzicht zou kunnen brengen dan u heeft vermeld…..dan hoor ik dat graag…..Anders zou ik deze notitie willen beschouwen als een afsluitend stuk vakwerk waarvoor ik u hierbij mijn dank zou willen uitspreken.”
Op 5 oktober 2009 heeft verweerder aan klager een declaratie gezonden wegens verrichte werkzaamheden in juli t/m september 2009 van € 3.355,32. Uit de specificatie blijkt dat verweerder 12 ½ uur tegen € 300,-- per uur heeft berekend, waarop een bedrag van € 1.650,-- (derhalve 3 ½ uur) wegens matiging in mindering is gebracht, alsmede ruim 1 ½ uur van zijn kantoorgenoot tegen € 350-,-- per uur.
Bij brief van 15 oktober 2009 heeft klager tegen de hoogte van de declaratie geprotesteerd omdat hij, naar hij schreef, één A4’tje in plaats van een advies van 7 bladzijden en een declaratie van circa € 800,-- verwachtte. Klager heeft de declaratie wel voldaan.
5 BEOORDELING
5.1. Ten aanzien van klachtonderdeel a heeft de raad overwogen dat uit de hierboven geciteerde passage uit de brief van 30 juni 2009 duidelijk blijkt dat klager aan verweerder opdracht heeft gegeven om eerst zijn klacht tegen ABP op haar juridische merites te beoordelen en pas daarna eventueel een procedure te beginnen. Aan verweerder kan dus niet worden verweten dat hij ABP niet namens klager in rechte heeft betrokken.
Ten aanzien van klachtonderdeel b overwoog de raad dat nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat hijzelf niet bevoegd was tot het nemen van financiële beslissingen in dit dossier (maar uitsluitend een oudere kantoorgenoot mr. X), verweerder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor een handelwijze waarover hij geen zeggenschap had. Klager had volgens de raad mr. X en niet verweerder ter verantwoording moeten roepen.
5.2. Klager heeft als grieven tegen de beslissing van de raad opgeworpen dat de notitie van 9 september 2009 en het verdere handelen van (het kantoor van) verweerder in strijd was met zijn opdracht van 30 juni 2009. Hij wilde het standpunt van ABP juridisch laten toetsen; het uitbrengen van een procesadvies was een dwaling ten opzichte van zijn opdracht en meerwerk waarom hij niet had gevraagd, aldus klager. Klager voert verder aan dat hij met de interne organisatie van het kantoor niets te maken heeft. De declaratie was onevenredig hoog aangezien in het gunstigste geval een verbetering van zijn pensioen kon worden bereikt van maximaal circa € 1.000,-- per jaar.
5.3. De grief van de algemeen deken is uitsluitend gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren van klager in klachtonderdeel b. De algemeen deken voert aan dat de raad daarmee de eigen verantwoordelijkheid van verweerder heeft miskend. Ten aanzien van de advocaat-stagiaire heeft het hof al vastgesteld (HvD 25 september 1998, 2581) dat deze zelf volledig verantwoordelijk is voor de behandeling van een zaak en daarop tuchtrechtelijk kan worden aangesproken; dit geldt ook voor de advocaat-medewerker. Bovendien kan er geen scheiding gemaakt worden tussen inhoudelijke dossierbehandeling en de financiële verantwoordelijkheid daarvoor. De algemeen deken verzoekt het hof alsnog inhoudelijk op klachtonderdeel b te beslissen.
5.4. Het hof is van oordeel dat de raad klachtonderdeel a terecht ongegrond heeft verklaard. Het is volstrekt gebruikelijk dat een advocaat eerst een advies uitbrengt over de kans op succes van een procedure, en niet zonder meer namens een cliënt een civiele procedure aanhangig maakt. Klager heeft zich onder meer daarvoor tot verweerder gewend, nu hij in zijn brief van 30 juni 2009 immers om “een beoordeling van zijn klacht” vroeg. Van een dwaling als door klager bedoeld is geen sprake. De hierop betrekking hebbende grief van klager wordt verworpen.
5.5. De grieven van klager en de algemeen deken tegen de niet-ontvankelijk verklaring van klager in klachtonderdeel b slagen echter, op de door de algemeen deken daartoe aangevoerde gronden. De behandelend advocaat is in tuchtrechtelijk opzicht tegenover zijn cliënt zelf volledig verantwoordelijk voor de behandeling van een zaak, ongeacht zijn interne positie ten opzichte van zijn kantoorgenoten. Klager is dus ontvankelijk in klachtonderdeel b.
5.6. Het hof acht ook dit klachtonderdeel echter ongegrond.
Het hof overwoog reeds dat niet kan worden gezegd dat verweerder “ongevraagd” een procesadvies heeft uitgebracht; het hof is van oordeel dat ook de omvang van dit advies de opdracht niet te buiten ging. Klager was er volledig mee bekend dat zijn vraag een complexe materie betrof en had in het door hem zelf ingestelde beroep reeds een uitspraak van zeven bladzijden ontvangen. Vanwege die complexiteit had hij zich ook tot het in pensioenzaken gespecialiseerde kantoor van verweerder gewend. Klager kende het uurtarief van verweerder. Gelet op deze omstandigheden kon klager niet verwachten dat het advies door verweerder op één A4’tje voor ongeveer € 800,--, derhalve in 2 tot 3 uur, kon worden opgesteld. In zijn eerste, positieve reactie van 14 september 2009 op het advies heeft klager niets gezegd over een te omvangrijk stuk werk. Na matiging is aan klager voor bestudering van alle stukken en uitbrengen van het advies gedeclareerd voor 9 uren werk van verweerder en 1 ½ uur van de kantoorgenoot van klager. Hoewel het wellicht verstandig zou zijn geweest als verweerder klager expliciet had gewaarschuwd voor de hoeveelheid werk die het advies zou meebrengen, mede in relatie tot het (financiële) belang, kan het aantal in rekening gebrachte uren naar het oordeel van het hof niet een bovenmatige hoeveelheid werk voor het verzochte advies worden geacht.
5.7. De beslissing van de raad op klachtonderdeel a zal worden bekrachtigd. De beslissing zal worden vernietigd voor zover klager in klachtonderdeel b niet ontvankelijk is verklaard en dit klachtonderdeel zal alsnog ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de beslissing van de raad op klachtonderdeel a;
- vernietigt de beslissing van de raad voor zover klager in klachtonderdeel b niet ontvankelijk werd verklaard;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- verklaart klachtonderdeel b ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. A. Beker, P.M.A. de Groot-van Dijken, H.M.A. de Groot en H.D. Cotterell, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2012.