Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-06-2014
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2014:153
Zaaknummer
6957
Inhoudsindicatie
Niet te lang gewacht met indienen klacht. Verweerder behandelde samen met kantoorgenoot zaken voor cliënten en is voor zijn eigen handelen en nalaten verantwoordelijk. Bij opstellen dagvaarding had hij moeten zien dat tenaamstelling niet klopte. In tweede zaak toezegging om zaak te bewaken niet nagekomen. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 13 juni 2014
in de zaak 6957
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klagers
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 30 september 2013, onder nummer 13 54, aan partijen toegezonden op 30 september 2013, waarbij van een klacht van klagers tegen verweerder de onderdelen a en b gegrond zijn verklaard in zoverre als door de raad overwogen en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder ECLI:NL:TADRARN:2013:84.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 30 oktober 2013 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 7 april 2014, waar klagers, vergezeld van hun accountant, en verweerder, bijgestaan door mr. D. zijn verschenen. Klagers en mr. D. hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht zoals die door de raad is omschreven houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij, in zijn rol van supervisor van mr. K.:
a) heeft goed gevonden dat mr. K. namens klagers een ontruimingsprocedure heeft gevoerd terwijl hij en K. uit de door klager overgelegde stukken op hadden moeten maken dat een dergelijke procedure kansloos zou zijn;
b) er onvoldoende op heeft toegezien dat mr. K. actie zou ondernemen op de informatie die klagers hem doorspeelden ter incasso van hun vordering op de kopers van hun bedrijf.
3.2 De onvrede van klagers strekt zich ook uit over de wijze waarop het kantoor van verweerder is omgegaan met hun bezwaren. De kwijtschelding van € 4.500,00 op het totaal aan declaraties van plusminus € 40.000,00 werd goeddeels teniet gedaan doordat nog een verrekening volgde van € 3.100,00 aan voorgeschoten griffierechten. Voorts hebben klagers moeten constateren dat het kantoor de tijd die door verweerder en K. besteed was aan het bespreken van hun klachten aan hen in rekening had gebracht. Dat is later wel recht gezet.
4 FEITEN
4.1 Het hof gaat uit van de door de raad vastgestelde feiten, nu daartegen geen grief is gericht. Het volgende is komen vast te staan.
4.2 Klagers waren eigenaar van een aantal panden te Arnhem. Op 2 juni 1995 heeft hun vennootschap onder firma, hierna te noemen ‘de vof’, daarbij vertegenwoordigd door klager sub 1, een huurovereenkomst gesloten met kamerverhuurbedrijf L.. L. heeft de panden onderverhuurd.
4.3 In 2009 hebben klagers de panden verkocht aan de gemeente Arnhem. De panden dienden 17 augustus 2009 vrij van huur te worden geleverd. Daartoe heeft de heer [Accountant] namens klagers bij brief d.d. 30 maart 2009 de huurovereenkomst aan L. opgezegd per 30 juni 2009. L. heeft op zijn beurt bij brief van 24 april 2009 de onderhuurders meegedeeld dat per 1 juli 2009 de panden zouden worden overgedragen aan de gemeente en dat zij de panden moesten ontruimen. De onderhuurders hebben dat geweigerd en hebben een beroep op huurbescherming gedaan.
4.4 Klagers hebben zich daarop, via hun accountant tot het kantoor van verweerder gewend. Op 11 augustus 2009 heeft een eerste bespreking plaats gevonden waarbij zowel mr. K., toenmalig kantoorgenoot van verweerder, als verweerder aanwezig waren. Op 12 augustus 2009 heeft mr. K. aan L. een sommatie verzonden dat de panden per 17 augustus 2009 leeg opgeleverd dienden te worden. Toen daaraan geen gevolg werd gegeven is een procedure in kort geding opgestart tegen L.. Eisers in dat kort geding waren klagers.
4.5 Blijkens de urenstaten in deze zaak heeft verweerder niet alleen op 11 augustus 2009 maar ook op 17 en 26 augustus 2009 overleg gehad met zowel mr. K. als de heer [accountant].
4.6 Bij vonnis in kort geding van 29 september 2009 is de vordering tot ontruiming afgewezen op grond dat niet rechtsgeldig was opgezegd. De opzegging was door klager sub 1 in privé gedaan en niet door of namens de verhuurder, de vof. Om die reden was volgens het vonnis de huurovereenkomst blijven voortbestaan.
4.7 Na het vonnis zijn klagers op 18 november 2009 met L. overeengekomen dat zij de huurcontracten afkopen tegen betaling aan L. van € 40.000,--, om niet de in de koopovereenkomst bepaalde boete bij niet tijdige levering aan de gemeente verschuldigd te worden. Verweerder heeft op 17 november 2009 bemoeienis gehad met een brief in verband met deze overeenkomst.
4.8 In september 2009 hebben klagers een tweede kwestie aan mr. K. voorgelegd. Dat betrof de verkoop van de voorraad en inventaris van hun antiquariaat op 14 april 2009 aan M. B.V. voor € 240.000,00. Op 14 april 2009 is € 100.000,00 betaald. Op 1 oktober 2009 zou het restant van € 140.000,00 worden betaald. In september 2009 kregen klagers echter signalen dat de betaling wel eens problemen kon opleveren. Mr. K. heeft daarop op 5 oktober 2009 conservatoir derdenbeslag laten leggen onder een veilinghuis op de opbrengst van een ten behoeve van M. B.V. op 28 en 29 september 2009 gehouden veiling. Vervolgens heeft mr. K. een civiele procedure tegen M. B.V. aanhangig gemaakt. Die procedure is van rechtswege geschorst toen M. B.V. op 30 maart 2010 in staat van faillissement is verklaard.
4.9 Klager heeft bij e-mails van 30 oktober, 13, 16 en 30 november 2009 mr. K. op de hoogte gebracht van de verkoop van boeken, ondanks het beslag, en het voorstel van de directeur van het veilinghuis om beslag te laten leggen op de gehele veilingvoorraad. Bij e-mail van 8 december 2009 hebben klagers aan mr. K. geschreven het vreemd te vinden dat zij niets van hem vernemen naar aanleiding van de door hen gestuurde mails.
4.10 Bij brief van 1 december 2009 heeft mr. K. aan M. geschreven:
“Cliënte heeft uit meerdere betrouwbare bronnen vernomen [….] dat u thans druk doende bent de boeken, welke deel uitmaken van [….] het gelegde beslag, aan derden te verkopen. Ik wijs u erop dat onttrekking van goederen (boeken) aan het beslag op grond van artikel 198 Sr een misdrijf oplevert.”
4.11 Bij e-mail van 19 februari 2010 hebben klagers aan verweerder geschreven:
“Na enkele dagen van wachten, hadden wij besloten u hedenochtend te bellen, met de vraag hoe het verder was gegaan in Zwolle, inzake de zaak van A/B.. En waarom? er was door u telef. toegezegd dat we iets zouden vernemen direct na de 17de. [….] Een klein bericht was in dit geval heel prettig en op zijn plaats geweest.”
4.12 Bij e-mail van 25 februari 2010 heeft verweerder aan klagers bericht:
“Om te beginnen bied ik u mijn welgemeende verontschuldigingen aan voor de gebrekkige communicatie met u. Na ons vorige telefonisch overleg met u had ik u toegezegd de zaak te bewaken. Ik had daartoe ook de nodige stappen gezet, de zaak met mr. K. besproken en goed met hem afgesproken dat hij u tijdig zou berichten. […] Ik houd het dossier voorlopig onder mij. Inmiddels heeft de rechtbank op 17 dezer een zogenaamd comparitievonnis gewezen. [….] Wilt u mij zo spoedig mogelijk uw verhinderdata […..] aan mij opgeven? Ik zal de rechtbank dan op de hoogte stellen.”
4.13 Bij brief van 31 mei 2012 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over het kantoor van verweerder in de persoon van verweerder en diens voormalige kantoorgenoot mr. K..
4.14 Omdat mr. K. ten tijde van de indiening van de klacht niet meer als advocaat stond ingeschreven en het lastig was diens toenmalige adres te achterhalen is het dekenonderzoek (voorshands) beperkt tot het optreden van alleen verweerder.
5 BEOORDELING
Grieven
5.1 Verweerder heeft tegen de beslissing van de raad de volgende grieven aangevoerd. De omschrijving van verweerder “in zijn rol van supervisor van mr. K.” stemt niet overeen met de klacht. Er is niet afgesproken dat verweerder in de huurzaak toezicht zou houden op de werkzaamheden van mr. K. (die toentertijd derdejaars stagiaire was). Er was slechts incidenteel sprake van collegiaal overleg, als mr. K. daarom vroeg. De raad treedt met de overweging dat met klagers het alternatief van een nieuwe huuropzegging had moeten worden besproken, te zeer in het beleid van een advocaat bij de aanpak van een zaak. Ook in de zaak tegen M. B.V. was verweerder niet de supervisor van mr. K.. Het is zeer twijfelachtig of aanvullende beslagmaatregelen in het belang van klagers zouden zijn geweest. De werkzaamheden van verweerder in deze kwestie waren zeer beperkt. Verweerder heeft dat dossier pas op 25 februari 2010 onder zich genomen en op 30 maart 2010 zijn M. B.V. failliet verklaard.
5.2 Subsidiair stelt verweerder dat nu van klachtwaardig handelen of nalaten door mr. K. geen sprake is geweest, hij ook niet wegens onvoldoende toezicht tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden.
Ontvankelijkheid
5.3 Ter zitting van het hof heeft verweerder zich er op beroepen dat de klacht te laat is ingediend (bijna drie jaar na het kort gedingvonnis van 29 september 2009) en dat klagers om die reden niet ontvankelijk zijn.
Het hof overweegt dat het beginsel van rechtszekerheid weliswaar meebrengt dat van een klager verwacht mag worden dat hij niet te lang wacht met het indienen van zijn klacht, maar een termijn van minder dan drie jaar voor het indienen van een klacht bij de deken na het tijdstip waarop klager bekend is geworden met de feiten waarover hij klaagt, kan ook in dit geval niet als onredelijk lang worden aangemerkt. Het hof laat dan nog in het midden of de datum van de uitspraak in kort geding, die verweerder als beginpunt hanteert, wel het juiste moment is waarop de gevolgen van de handelwijze van verweerder voor klagers kenbaar zijn geworden.
5.4 Het beroep op niet ontvankelijkheid wordt verworpen.
Hoedanigheid verweerder, klachtomschrijving
5.5 Klagers hebben ter zitting van het hof verklaard dat de passage over hun onvrede over de wijze waarop het kantoor van verweerder is omgegaan met hun bezwaren en de afdoening van de declaraties, niet als een onderdeel van hun klacht moet worden beschouwd, maar als een opmerking terzijde.
5.6 Het hof stelt voorop dat de klachtbrief van klagers inhoudt dat het kantoor van verweerder “in de persoon van de hr. V. en de hr. K.” twee kwesties voor klagers heeft behandeld.
De klachtomschrijving waarmee de deken de zaak bij brief van 19 februari 2013 bij de raad heeft ingediend houdt in dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door:
1. namens klagers een ontruimingsprocedure te starten terwijl verweerder uit de door klager overgelegde stukken op had moeten en kunnen maken dat een dergelijke procedure kansloos zou zijn, en
2. geen actie te hebben ondernomen op doorgespeelde informatie van klager aan verweerder in het kader van een vordering op de kopers van het bedrijf van klager. Van verweerder “in de rol van supervisor” is in de klacht geen sprake; in zoverre is de daarop gerichte grief van verweerder terecht voorgesteld. De klacht gaat ervan uit dat verweerder en mr. K. de zaken voor klagers samen hebben behandeld, zonder dat aan de onderlinge verhouding betekenis wordt toegekend. Het hof zal beoordelen of dat een juiste veronderstelling is. Nu het hier een klachtzaak tegen (alleen) verweerder betreft zal het hof zijn handelen en nalaten in deze beoordelen. De subsidiaire stelling van verweerder behoeft dus geen behandeling.
Inhoud van de klacht: huurzaak
5.7 Verweerder heeft niet weersproken dat klagers (via de heer [accountant]) met hem een afspraak hebben gemaakt om deze zaak te bespreken, waarbij zij door verweerder en mr. K. zijn ontvangen en de zaak hebben besproken op 11 augustus 2009. Een opdrachtbevestiging is, indien verzonden, niet meer aanwezig, althans niet in deze procedure overgelegd. Afgesproken is, aldus verweerder zelf, dat verweerder een brief aan de gemeente zou sturen om de overdracht uit te stellen. Op 17 augustus 2009 is verweerder naar aanleiding van die brief door de gemeente gebeld. Op 26 augustus 2009 heeft hij een (kort) telefoongesprek over de zaak gevoerd met de heer [accountant]. Op 1 september 2009 heeft verweerder op verzoek van mr. K. de door deze opgestelde kort gedingdagvaarding gecontroleerd. Op 17 november 2009 heeft verweerder op verzoek van mr. K. een brief betreffende de vaststellingsovereenkomst nagekeken.
5.8 Hieruit kan niet anders worden afgeleid dan dat verweerder en mr. K. de zaak in een bepaalde taakverdeling samen voor klagers behandelden, en dat klagers dat ook zo begrepen hebben en zo hebben mogen begrijpen. Daaraan doet niet af dat verweerder een veel geringer aantal uren (3 uur 25 minuten tegenover mr. K. 63 uur) aan de zaak heeft besteed. Verweerder kan voor zijn eigen handelen en nalaten in deze zaak tuchtrechtelijk worden aangesproken.
5.9 Ook naar het oordeel van het hof is het eerste klachtonderdeel gegrond. Verweerder is aanwezig geweest bij het intake gesprek op 11 augustus 2009, waarin gezamenlijk de lijnen zijn uitgezet. Hij heeft ook (enkele) uitvoeringshandelingen verricht. Bij het nazien van de door mr. K. opgestelde kort geding dagvaarding had verweerder moeten opmerken dat de tenaamstelling van het huurcontract en de huuropzegging niet met elkaar spoorden. Verweerder kan zich niet aan de (mede-)verantwoordelijkheid voor de inhoud van die dagvaarding onttrekken door te stellen dat hij alleen naar processuele aspecten heeft gekeken; dat was te weinig. Het probleem had gesignaleerd en met klagers besproken moeten worden. Het ging niet om een onbelangrijk detail, maar om een punt waarvan opgemerkt had moeten worden dat de vordering daarop afgewezen zou kunnen worden. Klagers hebben daardoor aanzienlijk nadeel opgelopen.
Inhoud van de klacht: M.
5.10 Ook in deze kwestie heeft verweerder het introductiegesprek bijgewoond; ook hier is geen opdrachtbevestiging voorhanden. Verweerder heeft daarna de concept-dagvaarding die mr. K. had opgesteld, ter controle onder ogen gehad. Op 14 december 2009 heeft verweerder, naar eigen zeggen, een kort intern overleg over de zaak gehad met mr. K.. Volgens verweerder hebben klagers hem niet vóór 1 februari 2010 gebeld met de klacht dat zij door mr. K. onvoldoende op de hoogte werden gehouden. Op dat moment lagen in het dossier van mr. K. al enige tijd de niet beantwoorde e-mails van klagers van 30 oktober 2009, 13, 16 en 30 november 2009 en 8 december 2009. Verweerder heeft desgevraagd verklaard dat hij na het telefoongesprek met klagers rond 1 februari 2010 wel met mr. K. heeft gesproken, maar dat hij niet het dossier heeft bekeken zodat hij de onbeantwoorde e-mails niet heeft gezien. Uit de e-mail van klagers van 19 februari 2010 aan verweerder moet worden opgemaakt dat hij klagers had toegezegd direct na 17 februari 2010 iets te laten horen. In zijn e mail van 25 februari 2010 biedt verweerder zijn excuus aan voor de gebrekkige communicatie. Hij schrijft daarin ook dat hij na het telefoongesprek rond 1 februari 2010 “de nodige stappen “ heeft gezet om de zaak te bewaken, maar het is niet gebleken dat dat uit meer heeft bestaan dan een gesprek met mr. K..
5.11 Ook in deze kwestie mochten klagers er vanuit gaan dat naast mr. K., die het meeste werk deed, ook verweerder als hun advocaat optrad. Die veronderstelling was te meer gerechtvaardigd aangezien verweerder ook de al lopende huurzaak voor klagers (mede) behandelde. Ook hier is niet doorslaggevend dat verweerder naar eigen zeggen tot maart 2010 slechts een half uur aan de zaak had besteed en mr. K. 25 uur.
5.12 Het verwijt dat verweerder geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van de genoemde e-mails van klagers uit oktober en november 2009 is gegrond. Verweerder had, in elk geval na het telefoongesprek met klagers begin februari 2010, in het licht van zijn toezegging aan klagers om de zaak te bewaken, de niet beantwoorde berichten moeten opmerken en daarop een reactie moeten (laten) geven aan klagers. Of daar nadere beslagmaatregelen op hadden moeten volgen is daarmee niet gezegd, maar het onbeantwoord laten van vijf achtereenvolgende berichten is niet in overeenstemming met de zorgvuldigheid die een advocaat ten opzichte van de belangen van zijn cliënten betaamt.
5.13 De beide klachtonderdelen, zoals in r.o. 4.21 nader omschreven, zijn mitsdien terecht gegrond verklaard. Het hof verenigt zich met de door de raad opgelegde maatregel.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing, van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 30 september 2013, onder nummer 13 54.
Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A. Beker, W.H.B. den Hartog Jager, A.R. Sturhoofd en A.A.H. Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2014.