Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-05-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:98

Zaaknummer

170334A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Zaak werd behandeld door patroon en stagiaire. Beslissing raad gezamenlijk, hoger beroep op verzoek van verweerster individueel. Klacht tegen stagiaire (uitspraak inzake patroon: 170334B). Een opdrachtbevestiging is niet vereist, maar een advocaat is wel verplicht de voorwaarden waaronder hij de opdracht aanvaardt vooraf te bespreken met de cliënt. Daartoe behoren o.a. de financiële consequenties van de zaak. In dit geval is niet komen vast te staan dat die zijn besproken, zodat risico van ontbreken van bewijs voor rekening van de advocaat komt. De mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp dient in beginsel met de cliënt te worden besproken. Nu dit niet is komen vast te staan, komt het ontbreken van bewijs eveneens voor risico van de advocaat. De kwaliteit van de rechtshulp is beneden de maat, omdat niet gebleken is dat de advocaat gedegen voorlichting heeft gegeven over mogelijke scenario's, strategieën en slagingskansen. Verder dient een advocaat schikkingsvoorstellen vooraf met zijn cliënt te bespreken, ook als deze slechts dienen als "proefballon". Voor zover in hoger beroep aan de orde gesteld, is de klacht gegrond. Waarschuwing. Gedeeltelijke bekrachtiging beslissing raad.

Uitspraak

BESLISSING

van 25 mei 2018

in de zaak 170334A

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem - Leeuwarden (verder: de raad) van 7 december 2017, onder nummer 17-172, aan partijen toegezonden op 7 december 2017. In deze beslissing is van de klacht van klaagster tegen verweerster klachtonderdeel a, b, c en j gegrond en is klachtonderdeel d, e, f (deels), h en i ongegrond verklaard. Voorts is klachtonderdeel f (deels) en k niet-ontvankelijk verklaard. De raad heeft aan verweerster de maatregel van waarschuwing opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2017:223.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 27 december 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van de gemachtigde van klaagster van 6 februari 2018.

2.3    Het hof heeft de zaak, gezamenlijk met het hoger beroep van de patroon van verweerster tegen voormelde beslissing van de raad, mondeling behandeld ter openbare zitting van 26 maart 2018. In deze zaak zijn verweerster, bijgestaan door mr. L., en klaagster, bijgestaan door mr. S., verschenen. Mr. L. en klaagster hebben gepleit aan de hand van een pleitnota. Op verzoek van partijen wordt in het hoger beroep van verweerster afzonderlijk van het hoger beroep van haar patroon uitspraak gedaan door het hof.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a.    de opdracht niet schriftelijk heeft bevestigd;

b.    klaagster niet heeft gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand;

c.    niet en/of niet duidelijk heeft gecommuniceerd met klaagster over de zaak en de kansen van klaagster in de procedure en evenmin over het verloop van de procedure;

d.    (…)

e.    (…)

f.    (…)

(…)

g.    (…)

(…)

h.     (…)

i.    (…)

j.    zonder overleg met klaagster een onjuist schikkingsvoorstel heeft gedaan;

k.    (…).

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Het onderzoek in hoger beroep heeft ten aanzien van verweerster niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich inzake het hoger beroep van verweerster verenigt.

5.2    De grieven van verweerster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient ten aanzien van de gegronde klachtonderdelen jegens verweerster te worden bekrachtigd.

5.3    Omdat het hof de door de raad opgelegde maatregel bekrachtigt, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:                         

a) € 25 reiskosten van klaagster;                                             

b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Ten aanzien van sub a) geldt dat de totale reiskosten van klaagster zijn vastgesteld op € 50. De klachten van klaagster tegen verweerster en haar patroon zijn gezamenlijk op één zitting behandeld, waardoor klaagster eenmalig reiskosten heeft gemaakt. Nu verweerster en haar patroon hebben verzocht om de klachten van klaagster apart te behandelen, worden zij ieder apart in de helft van de reiskosten

(€ 25) van klaagster veroordeeld.

5.4    Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 25 reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klaagster. Klaagster moet daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerster.

5.5    Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1000 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

   

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt ten aanzien van de klachtonderdelen jegens verweerster de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 7 december 2017, gewezen onder nummer 17-172;

veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 25 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. T.H. Tanja – Van den Broek, J.R. Krol, J. Italianer en J.H. Brouwer, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2018.

   

griffier        voorzitter            

De beslissing is verzonden op 25 mei 2018.