Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-06-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:99
Zaaknummer
6552
Inhoudsindicatie
Bekrachtiging uitspraak raad. Oogmerk om juridisch medewerker in strijd met waarheid als advocaat te presenteren niet vastgesteld. Verweerder was als opdrachtnemer verantwoordelijk voor optreden juridisch medewerker en als zodanig kunnen klachten over het optreden van die medewerker worden beoordeeld. Berisping.
Uitspraak
Beslissing van 3 juni 2013
in de zaak 6552
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden (verder: de raad) van 9 augustus 2012, onder nummer 95/11, aan partijen toegezonden op 10 augustus 2012, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerder de klachten a en c gegrond zijn verklaard, klacht b ongegrond is verklaard en de maatregel van een berisping is opgelegd.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 7 september 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- het schrijven van klaagster aan het hof van 19 maart 2013.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 5 april 2013, waar beide partijen hun standpunt hebben verdedigd. Klaagster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota, verweerder heeft zich bediend van op schrift gestelde aandachtspunten.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij niet zelf de zaak van klaagster heeft behandeld zoals afgesproken maar deze aan mr. V. en mr. H. heeft overgelaten, hetgeen de kwaliteit en de voortvarendheid bij de behandeling in de weg heeft gestaan. Verweerder was niet van de inhoudelijke stand van zaken op de hoogte.
b) verweerder het heeft doen voorkomen dat H. advocaat was. De heer H. heeft de zaak niet professioneel behandeld.
c) de door verweerder in rekening gebrachte kosten de vooraf gegeven inschatting ver hebben overtroffen en in geen verhouding staan tot wat er bereikt is. Dat was mede het gevolg van het feit dat er steeds twee medewerkers bij de zittingen aanwezig waren.
Bovendien zou er maandelijks gefactureerd worden, hetgeen niet steeds is gebeurd.
4 FEITEN
Het volgende is – voorzover in appel nog van belang - komen vast te staan:
4.1 In mei 2008 heeft klaagster zich gewend tot verweerder voor rechtsbijstand in geschillen met betrekking tot het aan klaagster in eigendom toebehorende pand …. te …... In hoofdzaak kwamen deze geschillen neer op klachten van klaagster over eerder gegeven bouwkundige adviezen en verrichte werkzaamheden aan het pand.
4.2 Verweerder heeft de uitvoering van deze opdracht in belangrijke mate gedelegeerd aan mr. H, die geen advocaat was, maar aan verweerders kantoor verbonden als juridisch medewerker in bestuursrechtelijke aangelegenheden. Voorts is aan de zaak gewerkt door verweerders kantoorgenoot mr. V, die wel advocaat was.
4.3 In de door verweerder aan klaagster gestuurde opdrachtbevestiging staat onder meer: de hoogte van het uurtarief van de advocaten die bij W. advocaten werkzaam zijn vindt u in bijgaand overzicht (bijlage). In deze bijlage staat de naam van H. tussen de namen van de advocaten.
4.4 Mr. H en mr. V hebben een rapport opgesteld over de situatie van het genoemde pand. Dit rapport was gebaseerd op een bezoek aan het pand op 11 juni 2008.
4.5 Bij brief van 25 juli 2008 heeft verweerder aan klaagster advies uitgebracht over de te nemen stappen. Vervolgens heeft verweerder bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend strekkende tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht. Na twee mondelinge behandelingen heeft de rechtbank bij beschikking van 11 juni 2009 een deskundige benoemd. Deze heeft zijn rapport op 13 november 2009 uitgebracht.
4.6 Daarnaast is met twee van klaagsters wederpartijen in beginsel overeenstemming bereikt over een bindend adviesprocedure. De finale overeenkomst hierover is echter niet tot stand gekomen.
5 OMVANG VAN HET HOGER BEROEP
5.1 Het hoger beroep richt zich in de eerste plaats tegen de ongegrondverklaring door de raad van klachtonderdeel b, voorzover daarin het verwijt wordt gemaakt dat verweerder het heeft doen voorkomen dat zijn medewerker H. advocaat was.
5.2 Daarnaast heeft klaagster aangevochten de overweging van de raad dat de klachten over het handelen van mr. H. niet kunnen worden beoordeeld. Volgens klaagster was het optreden van mr. H. dusdanig onder de maat dat dit wel tuchtrechtelijk aan verweerder kan worden verweten.
6 BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
De hoedanigheid van verweerders medewerker mr. H
6.1 De raad heeft terecht overwogen dat klaagster aanvankelijk de indruk heeft kunnen krijgen dat verweerders medewerker mr. H. ook advocaat was. Dat volgt uit de opdrachtbevestiging met bijlage die hierboven onder de feiten is weergegeven.
6.2 Tegenover de betwisting door verweerder heeft klaagster echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verweerder ook in het verdere verloop van de werkzaamheden het tegenover klaagster heeft doen voorkomen dat mr. H. advocaat was. Uit de stukken blijkt dat verweerder zijn brieven altijd ondertekende met de vermelding “advocaat” onder zijn handtekening; die vermelding was er niet bij de brieven die mr. H. ondertekende. Klaagster heeft gesteld dat mr. H. zichzelf bij een bezoek aan het pand als advocaat introduceerde. Daar tegenover staat dat mr. H. - aldus zijn schriftelijke verklaring – zegt zich nimmer als advocaat aan klaagster te hebben gepresenteerd. Tegenover deze verklaring heeft klaagster het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Aan klaagster kan worden toegegeven dat de vermelding “juridisch adviseur” in het proces-verbaal van een zitting van de rechtbank voor haar niet onmiddellijk duidelijk behoefde te maken dat mr. H. – dus – geen advocaat was. Anderzijds is deze vermelding – en het ontbreken van de aanduiding “advocaat” - wel een bevestiging voor verweerders argument dat verweerder – of mr. H. zelf – mr. H. niet als advocaat hebben willen presenteren, en/of hebben gepresenteerd.
6.3 Verweerder heeft dus wel een misslag begaan met de vermelding in de opdrachtbevestiging met bijlage. De gang van zaken in het vervolg vormt echter voldoende aanleiding om bij verweerder niet het oogmerk aan te nemen om mr. H. in strijd met de waarheid aan klaagster als advocaat te hebben willen presenteren.
6.4 Daarom deelt het hof het oordeel van de raad dat dit klachtonderdeel ongegrond is en faalt het hoger beroep daartegen.
De kwaliteit van de werkzaamheden van mr. H.
6.5 Klaagster heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de raad zich ten onrechte heeft onthouden van een oordeel over het optreden van mr. H. Dit optreden was volgens klaagster dusdanig onder de maat, dat dit wel degelijk aan verweerder tuchtrechtelijk kan en moet worden verweten. Klaagster voert aan dat de raad zich ten onrechte van een beoordeling van het optreden van mr. H heeft onthouden.
6.6 Het hof stelt bij de beoordeling van dit argument het volgende voorop.
Mr. H. was als juridisch medewerker op het kantoor van verweerder werkzaam. In die hoedanigheid heeft hij, zoals onder de vaststaande feiten vermeld, werkzaamheden verricht in de door verweerder aangenomen zaak van klaagster. Zoals de raad onbestreden en terecht heeft beslist was verweerder, als opdrachtnemer, jegens klaagster verantwoordelijk voor het optreden van mr. H.
6.7 Klaagster heeft er gelijk in, dat de raad niet afdoende, want onvolledig, heeft gemotiveerd waarom geen tuchtrechtelijk oordeel zou kunnen worden gegeven over het optreden van mr. H. Daaraan staat in elk geval niet in de weg de omstandigheid dat dit optreden, zoals de raad heeft overwogen, voor het overgrote deel sterk samenhangt met de inhoudelijke kant van de geschillen tussen klaagster en haar wederpartijen. Die omstandigheid is inherent aan tuchtrechtelijke klachten over de kwaliteit van de dienstverlening door een advocaat, zoals hier aan de orde is.
6.8 Voorts is uitgangspunt dat de raad al – onherroepelijk - heeft beslist dat verweerder klaagsters belangen niet voldoende heeft behartigd. Expliciet heeft de raad hiertoe, samengevat, overwogen dat niet is gebleken dat verweerder de regie had over de behandeling van de zaak, dat de bindend adviesovereenkomst niet, laat staan voortvarend, tot stand is gekomen en dat verweerder de vervolgzitting bij de rechtbank niet heeft bijgewoond. Alles overziende, aldus de raad, is het klachtonderdeel over de onvoldoende dienstverlening door verweerder gegrond.
6.9 Tegen deze achtergrond zal het hof de klachten over het optreden van mr. H beoordelen.
Klaagster heeft meer in het bijzonder de volgende klachten met betrekking tot het optreden van mr. H aan de orde gesteld:
a. gebrekkige deskundigheid over controlemogelijkheden van funderingswerkzaamheden;
b. gebrekkige deskundigheid met betrekking tot de mogelijkheid van een aanschrijving in verband met aanwezige graffiti;
c. onprofessioneel optreden tijdens plaatsopneming;
d. het niet adequaat oplossen van een geschil met de buurman betreffende gestort puinafval in de spouw en onvoldoende kennis over de mogelijkheid een ambtenaar als getuige op te roepen over de herkomst van dat puin;
e. onvoldoende kennis over het nut van een kraakwacht;
f. onvoldoende zorg dat aan de deskundige de juiste vragen werden gesteld;
g. meer in het algemeen, onvoldoende tijdbewaking bij de door mr. H verrichte werkzaamheden.
6.10 Verweerder heeft al deze punten bestreden, onder meer door overlegging van schriftelijke verklaringen van mr. H.
6.11 Het hof overweegt over deze punten als volgt.
Ad a. In het licht van de gemotiveerde betwisting is de onjuistheid van de voorlichting door mr. H niet komen vast te staan. Een – onafhankelijk – deskundigenbericht (als zodanig is de door klaagster overgelegde verklaring niet aan te merken) zou hierover uitsluitsel moeten geven, maar daarvoor vindt het hof onvoldoende aanleiding. Daartoe is redengevend dat de klacht over onvoldoende kwaliteit van de dienstverlening in zijn algemeenheid al gegrond is verklaard en het in deze tuchtzaak niet gaat over de vaststelling van een eventuele civiele aansprakelijkheid;
Ad b. Het hof acht de lezing van mr. H over hetgeen hij klaagster heeft meegedeeld en de juridische juistheid daarvan aannemelijk, zodat het dit bezwaar van klaagster verwerpt;
Ad c. Ook als wordt worden uitgegaan van de (door verweerder betwiste) juistheid van de door klaagster gegeven beschrijving van de gang van zaken bij de plaatsopneming, dan is het gedrag van mr. H niet zodanig geweest dat het de kwalificatie van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid wettigt;
Ad d. Het hof aanvaardt de juistheid van het verweer van mr. H, erop neerkomend dat met het oog op bewijsproblemen en uit kostenoogpunt verdere juridische actie niet was aan te bevelen. Dit neemt niet weg, dat het wel op de weg van verweerder had gelegen te trachten ook buiten rechte met de buurman tot overeenstemming te komen. Dit is echter een verwijt, dat veeleer verweerder treft en besloten is in het niet in het appel betrokken oordeel van de raad dat verweerder onvoldoende de regie over de behandeling van de zaak had. Hieruit volgt ook, dat er geen belang meer bestaat bij een oordeel over de vraag naar de oproepbaarheid van een ambtenaar in verband met deze kwestie.
Ad e. Het hof aanvaardt het verweer in de verklaring van mr. H met betrekking tot de mogelijkheid een kraakwacht in het pand te stationeren.
Af f. en g. Deze verwijten vallen onder het bereik van de gegrondverklaring van de kwaliteitsklacht door de raad, waarbij al specifiek overwegingen zijn gewijd aan het gebrek aan voortvarendheid en de omstandigheid dat verweerder niet zelf de vervolgzitting bij de rechtbank heeft bijgewoond.
6.12 De inhoudelijke beoordeling van het optreden van mr. H leidt daarom ook in dit opzicht niet tot een andere beslissing dan die van de raad. Die beslissing zal daarom worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden van 9 augustus 2012 in de zaak 95/11.
Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, W.F. van Zant, R. Verkijk, W.J. van Andel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.A.H. Holm-Robaard , griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2013.