Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-03-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:108

Zaaknummer

6865

Inhoudsindicatie

 Handelen van advocaat in hoedanigheid van werkgever. Het lijkt er op dat klager en verweerder in strijd met geldende regelgeving hebben gehandeld, maar het hof kan niet vaststellen dat verweerder daarmee jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 14 maart 2014

in de zaak 6865

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 10 juli 2013, onder nummer 12-370A, aan partijen toegezonden op 10 juli 2013, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 22 juli 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de brief van 12 augustus 2013 van klager;

- de op 23 december 2013 ingekomen antwoordmemorie van verweerder;

- de brief van 23 december 2013 van klager;

- de brief van 24 december 2013 van de griffier aan klager.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 10 januari 2014, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij misbruik heeft gemaakt van de positie van klager als werkzoekende door de arbeidsrechtelijke wetgeving en de proefplaatsingsregeling van het UWV te omzeilen;

b) hij zijn toezegging tijdens het kort geding op 15 augustus 2012 om klager alsnog een vergoeding voor zijn werkzaamheden te betalen niet is nagekomen.

4 FEITEN

4.1 In hoger beroep kan worden uitgegaan van de feiten, zoals deze door de raad onder 2.2 tot en met 2.9 zijn vastgesteld, luidende:

2.2 Klager is werkzoekend jurist en ingeschreven bij het UWV Werkbedrijf in H.. Klager heeft gereageerd op een vacature voor een juridisch medewerker op verweerders kantoor, die verweerder op de website van het UWV heeft geplaatst. Ten behoeve van verweerder heeft klager werkzaamheden op diens kantoor verricht van 2 april tot 14 mei 2012.

2.3 Op 14 mei 2012 heeft verweerder klager gemeld hem niet geschikt te achten om de vacature van juridisch medewerker te vervullen.

2.4 Op 16 mei 2012 heeft klager een reactie geplaatst onder een artikel over verweerder op de website www.leugens.nl, waarin klager onder meer stelt:

“Ik heb een klacht tegen deze meneer lopen daar hij misbruik maakt van mensen die als werkzoekende bij het CWI H. staan ingeschreven. Hij heeft mij als werkzoekend jurist bij hem laten werken vanaf begin april en zegde mij toe een proefplaatsing aan te gaan, dit stelde hij echter steeds uit en heeft mij vervolgens gezegd dat hij dit eind mei zou doen. Vervolgens kwam hij hierop terug, terwijl ik allemaal werkzaamheden bij hem heb gedaan en vervolgens stuurt hij je de laan uit, zonder dat het je iets oplevert. Hij heeft mij hierdoor zeer gedupeerd en ook bij andere medewerkers via het CWI heeft hij op die manier gehandeld en op goedkope manier misbruik van gemaakt. Ik wil hiermee te kennen geven dat deze advocaat niet deugt.”

2.5 Ook bevat klagers reactie een passage over bemoeienissen van verweerder bij de voorgenomen bouw van een gebedstempel in zijn regio.

2.6 Verweerder heeft klager in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, waarbij hij een gebod heeft gevorderd aan klager om zijn reactie te (laten) verwijderen en een rectificatie te plaatsen. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 29 augustus 2012 klager geboden om zijn reactie te (laten) verwijderen van de website www.leugens.nl en te vervangen door een tekst waarin alleen de ervaringen van klager in het kader van zijn werkzaamheden op het kantoor van verweerder zijn opgenomen, met schrapping van de passage over verweerders bemoeienissen bij de gebedstempel.

2.7 In appel heeft het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 8 januari 2013 het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. In overweging 4.4 heeft het hof overwogen:

“Aldus heeft [verweerder] uitdrukkelijk erkend dat hij, teneinde te voorkomen dat hij drie maanden aan [klager] gebonden was terwijl hem ruim voor het verstrijken van die termijn al duidelijk was dat het tussen partijen toch niets zou worden, met [klager] is overeengekomen dat de laatste voor het werk vóór een eventuele proefplaatsing eerst enkele weken onbezoldigd op zijn kantoor zou werken en dat een proefplaatsing pas aan de orde zou zijn indien tijdens deze eerste weken het risico dat [verweerder] in de bedoelde situatie zou geraken, voldoende was weggenomen.’

En in overweging 4.6:

“[Verweerder] erkent echter uitdrukkelijk dat hij, hoewel hij geen gebruik maakte van de proefplaatsingsregeling, [klager] per saldo ongeveer zeven weken met behoud van uitkering – dus voor rekening van het UWV – op zijn kantoor heeft laten werken. Dat druist evident in tegen de strekking van de proefplaatsingsregeling en de voorzieningenrechter heeft daarom terecht overwogen dat bij de handelwijze van [verweerder] vraagtekens kunnen worden geplaatst.”

2.8 Een proefplaatsing houdt in dat iemand met een uitkering, die moeilijk aan het werk komt, met toestemming van het UWV voor een periode van drie maanden met behoud van uitkering kan werken.

2.9 Bij brieven (met bijlagen) van 16 mei 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 De raad heeft geoordeeld dat de klacht niet ziet op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat, maar slechts zijn hoedanigheid als werkgever, onder meer omdat de klacht niet de praktijkuitoefening als advocaat van verweerder betreft en klager tijdens zijn werkzaamheden op het kantoor van verweerder niet naar buiten is getreden, noch contact met cliënten heeft gehad.

Maar ook bij het optreden van de advocaat in een andere hoedanigheid blijft het advocatentuchtrecht gelden, met dien verstande dat in het algemeen pas sprake kan zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. De raad heeft terecht deze maatstaf aan zijn beoordeling ten grondslag gelegd. Onverminderd blijft gelden de eis dat, voor gegrond verklaring van een klacht, verweerder jegens klager moet hebben gehandeld zoals een advocaat niet betaamt.

5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel 1 heeft klager in appel aangevoerd dat de beslissing van de raad evident in strijd is met hetgeen door de voorzieningenrechter en het gerechtshof in de rectificatieprocedure tussen klager en verweerder is overwogen, namelijk dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de ratio van de proefplaatsingsregeling en de arbeidsrechtelijke wetgeving en dat bij de handelwijze van verweerder vraagtekens kunnen worden gesteld. Daarmee heeft verweerder, zo stelt klager, wel degelijk het vertrouwen geschaad dat in verweerder als advocaat kan worden gesteld waarbij misbruik is gemaakt van de zwakke positie van verweerder.

5.3 Het hof stelt voorop dat de tuchtrechter niet treedt in civiele geschillen en dat beslissingen daarover uitsluitend door de civiele rechter dienen te worden genomen. De civiele rechter heeft vraagtekens gesteld bij de handelwijze van verweerder en overwogen dat hij in strijd heeft gehandeld met de ratio van de proefplaatsingsregeling, maar heeft daaraan geen consequenties verbonden, nu het geschil dat aan de rechter was voorgelegd, handelde over de publicatie door klager op een website en niet over de civielrechtelijke verhouding tussen partijen.

Ook het hof kan niet anders dan constateren dat het er erg op lijkt dat verweerder en klager, door het UWV niet in kennis te stellen van het feit dat klager werkzaam was in de praktijk van verweerder, hebben gehandeld op een wijze die niet in overeenstemming is met de geldende regelgeving en dat zulks, voor wat betreft verweerder, in het algemeen een behoorlijk advocaat jegens het UWV niet betaamt.

Hiermee is evenwel nog niet gegeven dat door verweerder jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Netzomin als de raad heeft het hof kunnen vaststellen wat tussen klager en verweerder is besproken voorafgaand en tijdens klagers werkzaamheden op het kantoor van verweerder. Klager en verweerder spreken elkaar op alle punten tegen. Daarbij komt dat ook klager jurist is en dat klager ter zitting van het hof heeft erkend dat het op zijn weg had gelegen het UWV te informeren over zijn werkzaamheden bij verweerder en het UWV om een proefplaatsing te verzoeken. Klager heeft er voor gekozen dit niet te doen. Het hof kan derhalve niet vaststellen dat verweerder jegens klager - in tuchtrechtelijke zin - misbruik heeft gemaakt van de positie van klager als werkzoekende, noch dat verweerder door zijn nalaten het UWV in kennis te stellen jegens klager onbetamelijk heeft gehandeld.

5.4 Met betrekking tot klachtonderdeel 2 is het hof van oordeel dat het bij uitsluiting aan de civiele rechter is om vast te stellen of verweerder aan klager een onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan tot betaling van een vergoeding voor de werkzaamheden van klager, nu verweerder gemotiveerd heeft betwist dat een dergelijke toezegging is gedaan.

5.5 De beslissing van de raad dient op beide klachtonderdelen te worden bekrachtigd.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 10 juli 2013 in de zaak 12-370A.

 

 

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. L. Ritzema,

G.W.S. de Groot, J.P. Balkema, en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2014.