Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-04-2010
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0568
Zaaknummer
5543
Inhoudsindicatie
Verweerster bezocht haar broer die in preventieve hechtenis onder regime beperkingen verbleef. Geen schending beperkingen. Verweerster trad als voorkeurspiket op. Gegrond.
Uitspraak
12 april 2010
No. 5543
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het hoger beroep van
De Algemeen Deken van de Orde van Advocaten,
Algemeen deken,
inzake:
klager,
tegen
verweerster.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 24 juni 2009, onder nummer 08-113, aan partijen toegezonden op 24 juni 2009, waarbij een klacht van klager tegen verweerster ongegrond is verklaard.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij de Algemeen Deken van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 24 juli 2009 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de brief van klager van 30 juli 2009;
- de reactie namens verweerster op de appelmemorie van 3 september 2009.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 8 februari 2010, waar verweerster, vergezeld van haar gemachtigde mr. B.A.I. Baks, en namens appellant mr. J.T.C. Leliveld (lid Algemene Raad), alsmede mr. B.W.M. Hendriks zijn verschenen.
3. De klacht
3.1 De klacht houdt het volgende in:
3.2 Verweerster heeft zich niet gedragen zoals een goed advocaat betaamt, doordat zij zich ten onrechte heeft uitgegeven als advocaat van haar broer, die in het huis van bewaring te Almelo in preventieve hechtenis verbleef en ten aanzien van wie een bevel beperkingen gold. Door zich ten onrechte uit te geven als advocaat van haar broer heeft verweerster haar broer kunnen bezoeken, hetgeen haar als zus niet zou zijn toegestaan. Op deze wijze heeft verweerster het bevel beperkingen gefrustreerd.
4. De feiten
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.2 Op 12 februari 2008 is de broer van verweerster op verdenking van een strafbaar feit in verzekering gesteld. Op diens verzoek is verweerster die zelfde dag voor haar broer als piketadvocaat opgetreden. Nadat zij de zogenaamde voorkeurspiketmelding had ontvangen, heeft verweerster de zaak waarvoor haar broer was aangehouden met hem besproken op het politiebureau.
4.3 Verweerster heeft er vervolgens voor gekozen om een ervaren stafrechtadvocaat te benaderen om de belangen van haar broer te behartigen. Bij de voorgeleiding aan de rechter-commissaris heeft deze advocaat de broer van verweerster bijgestaan. Zoals gebruikelijk is vervolgens op naam van die advocaat een last tot toevoeging afgegeven.
4.4 Op 22 februari 2008 heeft verweerster haar broer andermaal bezocht in de penitentiaire inrichting waar hij inmiddels verbleef. Op dat moment gold voor hem een regime van “alle beperkingen” zodat het hem niet was toegestaan om vrijelijk met kennissen of familie te communiceren. Verweerster heeft zich met haar advocatenpas en legitimatiebewijs gelegitimeerd als advocaat en heeft vervolgens toegang gekregen tot haar broer. Nadat zij gedurende enkele minuten met elkaar hadden gesproken, is het gesprek door medewerkers van de penitentiaire inrichting beëindigd. Het was hen inmiddels duidelijk geworden dat verweerster met haar broer in gesprek was. Verweerster heeft zich niet verzet tegen de beëindiging van het gesprek.
4.5 De hoofdofficier van justitie te Almelo heeft de deken te Arnhem van het voorval in kennis gesteld en een klacht ingediend tegen verweerster, omdat zij zich ten onrechte als de advocaat van haar broer zou hebben gepresenteerd. De plaatselijke deken heeft deze klacht ambtshalve ondersteund. Na de behandeling bij de raad van discipline, die de klacht heeft afgewezen, heeft de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten beroep ingesteld op de voet van artikel 56 lid 2 Advocatenwet.
4.6 Het hof gaat uit van deze feiten die in hoger beroep niet zijn bestreden.
5. De beoordeling
5.1 De deken heeft één grief ingediend, voorzien van een toelichting. Daarin voert hij aan dat verweerster tenminste de schijn op zich heeft geladen in strijd te hebben gehandeld met het gebod voor advocaten om er zorg voor te dragen dat hun onafhankelijkheid en vrijheid in gevaar komen. Bovendien heeft zij onduidelijkheid laten bestaan over de hoedanigheid waarin zij optrad, althans heeft ze zich ten onrechte als advocaat voorgedaan zonder daadwerkelijk in die hoedanigheid op te treden. Om die reden is de deken met klager van mening dat ze het vertrouwen in de advocatuur of in haar eigen beroepsuitoefening heeft geschaad. De deken baseert dit oordeel (mede) op het feit dat verweerster zich er niet tegen heeft verzet dat medewerkers van de penitentiaire inrichting het gesprek met haar broer hebben afgebroken en haar daarmee hebben belet haar werkzaamheden als advocaat uit te oefenen.
5.2 Het onderdeel van de grief, dat het verwijt behelst dat verweerster er onvoldoende voor heeft gewaakt dat haar onafhankelijkheid en vrijheid van optreden in gevaar zouden komen, kan door het hof niet worden behandeld, aangezien dit een nieuwe klacht inhoudt die in dit stadium van de procedure niet meer kan worden ingebracht.
5.3 Het hof is voorts, anders dan klager en de deken, niet van mening dat verweerster onduidelijkheid heeft laten bestaan over haar hoedanigheid. Nadat zij eerder in de piketfase als advocaat voor haar broer is opgetreden, heeft zij zich bij haar bezoek anderhalve week later immers wederom gelegitimeerd als advocaat en is zij als zodanig toegelaten. Over haar hoedanigheid van advocaat heeft zij geen onduidelijkheid laten bestaan. Van meer belang nog is dat daaruit evenmin valt af te leiden dat zij zich ten onrechte als advocaat van haar broer heeft voorgedaan. Het hof ziet in de gestelde feiten onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat verweerster welbewust haar advocatenpas heeft misbruikt om zich toegang te verschaffen tot haar broer, welke toegang haar anders zou zijn geweigerd. Voor een dergelijk vermoeden bieden de feiten onvoldoende houvast.
5.4 Dat houvast volgt ook niet uit de strafrechtelijke regeling van piket, voorkeurspiket en gekozen raadsman, noch uit de wettelijke bepaling die regelt dat de advocaat zich dient te stellen. Dit zijn regelingen die de orde van het strafproces beogen te bewaken, maar het enkele feit dat een advocaat daarvan afwijkt – voor zover daarvan hier sprake is – wil niet zeggen dat de advocaat de verdachte, die hem als zijn raadsman wenst, niet als zodanig bijstaat of bij kan staan. Alleen al vanwege de vrijheid van de verdachte om zelf zijn advocaat te kiezen en de vrijheid van de advocaat om zijn beroep uit te oefenen, kan een dergelijke gevolgtrekking niet op grond van de genoemde regelingen van orde of het afwijken daarvan worden gemaakt.
5.5 Evenmin levert het ontbreken van verzet van verweerster ter plekke tegen beëindiging van het gesprek met haar cliënt door medewerkers van de penitentiaire inrichting, in samenhang met de overige feiten, voldoende grond op om tot het oordeel te komen dat verweerster niet als advocaat is opgetreden van haar broer. Weliswaar mag van een advocaat verlangd worden dat deze zich verzet wanneer hij in zijn rechten beknot wordt, maar in de gegeven omstandigheden is het niet verwijtbaar dat verweerster ervoor koos om het debat daarover niet ter plekke aan te gaan maar dat uit te stellen tot een later tijdstip. Gesteld noch gebleken is dat daardoor rechten van haar cliënt verloren zijn gegaan. Dat dit het geval is, is evenmin waarschijnlijk.
5.6 De grief faalt derhalve en de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
6. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 24 juni 2009, nummer 08-113.
Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, A.D.R.M. Boumans, J.H. Homveld en S.A. Boele, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Verkijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2010.