Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-04-2014
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2014:166
Zaaknummer
6971
Inhoudsindicatie
Optreden als bestuurder van Stichting Administratiekantoor vloeide voort uit optreden als advocaat voor de betrokken ondernemingen. Voldoende aanknopingspunten voor volle tuchtrechtelijke toetsing. Belangenconflict had aanleiding moeten zijn om als bestuurder terug te treden. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 7 april 2014
in de zaak 6971
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klagers
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 28 oktober 2013, onder nummer 13-130NH, aan partijen toegezonden op 28 oktober 2013, waarbij het verzet van klagers gegrond en de klacht ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2013:137.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 26 november 2013 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- de brieven van verweerder aan het hof van 3 en 4 februari 2014;
- de brief van de gemachtigde van klagers van 13 februari 2014.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 17 februari 2014, waar klager sub 1, klager sub 3 en klager sub 4, deze voor zichzelf en als bestuurder van klaagster (5), vergezeld van hun raadsman mr. X. en verweerder zijn verschenen. Mr. X. en verweerder hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zijn positie als bestuurder van de S niet heeft opgegeven toen hem bleek van tegenstrijdige belangen tussen de stichting, de werkmaatschappij, klager sub 4 en diens zuster, maar in plaats daarvan in die positie partij heeft gekozen voor de zuster en met die zuster een machtsgreep heeft gedaan door klager sub 4 als bestuurder van de S en van de holding te ontslaan. Volgens klager heeft verweerder hiermee Gedragsregel 7 met voeten getreden, nu hij voor de vennootschappen van het familieconcern en de personen die van haar organen deel uitmaken als advocaat optreedt en/of heeft opgetreden.
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.2 Verweerder is in 1999/2000 benaderd door klager sub 4 (D.) en zijn zuster E. om de werkmaatschappij (klaagster (5)) bij te staan (als advocaat) en heeft sindsdien als zodanig gefunctioneerd tot eind 2010.
4.3 Klaagster(5) was onderdeel van een holdingstructuur, waarvan de aandelen waren ondergebracht in een Stichting Administratiekantoor [klagers] Holding (S). Enig certificaathouder was De vader van E. en D.
4.4 Op verzoek van de vader van E. en D. is verweerder in 2000 benoemd tot voorzitter van het bestuur van de S. E. en D. waren zijn medebestuurders.
4.5 De opzet van de vader van E. en D. was om door de benoeming van verweerder er voor zorg te dragen dat de besluitvorming in de S zou worden gedragen door het voltallige bestuur. Verweerder was daarvan op de hoogte.
4.6 Naast het (aanvankelijk onbezoldigde) voorzitterschap is verweerder nog enige jaren als advocaat blijven optreden voor bedrijven die deel uit maakten van de holding.
4.7 In 2006 trad een kantoorgenote van verweerder op als advocaat voor D. in een privé kwestie.
4.8 Tot begin 2012 heeft een andere kantoorgenote van verweerder als advocaat opgetreden voor een van de bedrijven van de holding.
4.9 Vanaf 2007 tot en met mei 2012 heeft verweerder zijn werkzaamheden ten behoeve van de S gedeclareerd vanuit zijn advocatenkantoor op een zelfde wijze als hij gebruikelijk was te doen voor zijn optreden als advocaat in die jaren voor een van de bedrijven binnen de holding.
4.10 Medio 2007 is er een conflict ontstaan tussen D. en zijn zuster E., beiden toen bestuurders naast verweerder in de S en bestuurders in de Holding.
4.11 Verweerder heeft diverse pogingen ondernomen om het conflict op te lossen. In de jaren 2010 en 2011 zijn daartoe voorstellen gedaan. Eind 2011 heeft verweerder vastgesteld dat zijn pogingen vruchteloos waren. Verweerder heeft daarop besloten om voorbij te gaan aan de gewenste unanimiteit binnen het S bestuur en om aan zijn verantwoordelijkheid als medebestuurder uitvoering te geven.
4.12 In begin 2012 heeft de S bij meerderheid van stemmen beslissingen genomen onder meer inhoudende dat D. per 14 maart 2012 werd ontslagen als bestuurder van de S en per 8 maart 2012 als bestuurder van de Holding.
4.13 Verweerder heeft zich per 1 januari 2014 teruggetrokken uit het bestuur van de S.
5 BEOORDELING
5.1 Partijen verschillen van mening over de vraag of de gedragingen die verweerder als bestuurder van de S verrichtte getoetst moeten worden aan de gedragsregels en de Advocatenwet. Klagers zijn van oordeel dat verweerder, nadat hij had vastgesteld dat er sprake was van een conflict dat niet in der minne kon worden opgelost, zich had moeten onttrekken (als bestuurder). Door in de besluitvorming binnen de S partij te kiezen tegen D. en (in materiële zin) voor E., handelde verweerder volgens klagers in strijd met gedragsregel 7 en in het verlengde daarvan in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet vermelde zorgvuldigheid.
Verweerder heeft ook in hoger beroep herhaald dat zijn handelen als bestuurder van de S niet valt onder het tuchtrecht waar advocaten aan zijn onderworpen en dat overigens er ook geen sprake is van strijd met het bepaalde in gedragsregel 7.
5.2 Uitgangspunt voor het hof is dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en ertoe strekt om een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijft op hem het tuchtrecht van toepassing indien zijn gedrag het vertrouwen in de advocatuur ondermijnt. Hiervan is sprake als er voldoende aanknopingspunten zijn tussen die gedragingen en de praktijkuitoefening als advocaat.
5.3 Nu het bestuurslidmaatschap van de S voortvloeide uit zijn optreden als advocaat voor een der bedrijven binnen de holding en verweerder tenminste tot eind 2010 ook (proces)werkzaamheden voor een of meer van die bedrijven heeft verricht, en verweerder vanaf 2007 zijn werkzaamheden voor de S in de laatste jaren heeft gefactureerd vanuit zijn kantoor op gelijke wijze als zijn optreden als advocaat, zijn er naar het oordeel van het hof voldoende aanknopingspunten om de gedragingen van verweerder als bestuurder van de S, te toetsen aan het tuchtrecht voor advocaten en dus aan de maatstaven genoemd in artikel 46 Advocatenwet.
5.4 Verweerder heeft aan die maatstaven niet voldaan. Toen hem, zoals hij zelf heeft aangevoerd, duidelijk werd in december 2011 dat zijn pogingen de conflicten in der minne op te lossen vruchteloos waren en hem ook duidelijk werd dat er sprake was van conflicterende belangen tussen de twee andere bestuurders en dus van besluitvorming gedragen door het voltallige bestuur geen sprake meer kon zijn, terwijl dat nu juist het uitgangspunt was geweest voor de gekozen structuur en zijn benoeming tot voorzitter, had het op zijn weg gelegen om terug te treden in plaats van met een van de twee conflicterende partijen gezamenlijk op te trekken tegen de andere partij.
5.5 Het hof merkt hierbij op dat dit oordeel geen oordeel is over de inhoud van die besluitvorming en over de status van de sedert december 2011 genomen besluiten.
5.6 Anders dan de raad acht het hof de klacht gegrond omdat er, zoals vermeld in het voorgaande, voldoende aanknopingspunten zijn om het gedrag van verweerder te toetsen aan de maatstaven van de Advocatenwet en verweerder door niet terug te treden in december 2011 toen hij constateerde dat een minnelijke oplossing niet mogelijk was, niet handelde zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De maatregel van enkele waarschuwing acht het hof passend en geboden.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 28 oktober 2013 onder nummer 13-130NH;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. T. Zuidema, G.J. Niezink, J.S.W. Holtrop en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2014.