Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-12-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:15

Zaaknummer

6529

Inhoudsindicatie

Tuchtrecht van toepassing op advocaat die voor zichzelf in procedure optreedt. Bekrachtiging uitspraak raad over verzwijging en verklaring in strijd met de waarheid. Onvoorwaardelijke schorsing 3 maanden.

Uitspraak

beslissing van 21 december 2012

in de zaak 6529

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klagers

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 2 juli 2012, onder nummer M 28-2011, aan partijen toegezonden op 4 juli 2012, waarbij een klacht van klagers tegen verweerder in beide onderdelen gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van schorsing in uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden is opgelegd. 

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 27 juli 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken van de eerste aanleg.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 5 november 2012, waar verweerder is verschenen.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1 verweerder ten overstaan van de rechter en klagers heeft verzwegen dat hij aan de KWPN heeft gevraagd een paard op naam te schrijven van zijn echtgenote als nieuwe eigenaar;

2 verweerder tegenover de rechter in strijd met de waarheid heeft ontkend de eigendomspapieren van het paard in zijn bezit te hebben, terwijl hij deze wel in zijn bezit had.

4 FEITEN

              4.1 Het volgende is komen vast te staan:

 4.2 Tussen klagers en verweerder, en verweerders echtgenote is een procedure gevoerd bij de Rechtbank Maastricht over de verkoop van het paard V.. Klagers stelden het paard V. aan verweerder en zijn echtgenote te hebben verkocht. In maart 2007 zou verweerder de helft van het paard V. gekocht hebben voor een bedrag van € 4.200. De andere helft zou door verweerder gekocht zijn op 28 december 2008 eveneens voor een bedrag van € 4.200. Verweerder heeft betwist het paard V. te hebben gekocht.

 4.3  Bij brief van 21 juli 2008 heeft verweerder op het briefpapier van zijn kantoor de KWPN als volgt verzocht:

“Ingesloten doe ik u een origineel stamboekbewijs toekomen, met het verzoek aan u bijgevoegd stamboekbewijs te willen overschrijven naar de nieuwe eigenaar, zijnde mevrouw X.”….

 4.4  Ter gelegenheid  van de comparitie van partijen na antwoord op 25 juni 2010, waarbij verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat mede namens zijn echtgenote is verschenen heeft hij verklaard:

“ Sinds medio 2007 kom ik bij de manege. Ik heb nooit gesprekken gevoerd over de koop van een paard genaamd V.. Mijn vrouw M. heeft geen papieren in haar bezit. Ik merk op dat de registratie geen eigendomsbewijs is en dat een paspoort slechts als transportdocument dient. M. heeft V. als verzorgpaard gehad gedurende bijna het hele jaar 2008. M. heeft slechts kopieën van de papieren in haar bezit gehad. Het bevreemdt mij dat er een koopovereenkomst zou zijn gesloten, immers J. bleef op het paard rijden. De vader van J. had mij verteld dat het paard niet te koop was, omdat J. erop reed..”

 4.5  Bij tussenvonnis van 28 juli 2010 is aan klagers opgedragen te bewijzen - voor zover ten deze van belang - dat overeengekomen is dat verweerder het paard V. zou kopen voor een prijs van € 8.400. Klagers hebben vijf getuigen doen horen. In contra-enquête heeft verweerder zichzelf en zijn echtgenote als getuige doen horen.

 4.6  Tijdens het getuigenverhoor op 7 november 2011 heeft verweerder onder meer verklaard :

“ Ik heb uit handen van (klagers) de papieren met betrekking tot V. gekregen, direct na de geboorte van het veulen. Ik heb de papieren aangetekend opgestuurd naar het KWPN. Dit had tot doel om de registratie van het veulen mogelijk te maken. Deze registratie van de merrie was nodig  om de latere registratie van het veulen mogelijk te maken. Dit op grond van de wet Identificatie en Registratie. De door de advocaat van (klagers) overgelegde brief van 21 juli 2008 is de brief waarover ik verklaar. Omstreeks deze periode is  het veulen ook geboren. De in de brief genoemde term eigenaar moet worden gezien als geregistreerde. Zoals gezegd was de registratie van de papieren van V. noodzakelijk om het veulen geregistreerd te krijgen. Ik merk op dat de papieren van V. tot dat moment nog stonden op naam van de fokker. Registratie van het veulen op de naam van mijzelf of echtgenote heeft niet plaatsgevonden, omdat wij uiteindelijk het veulen niet hebben gekocht.

(…).

U vraagt mij naar de verklaring ter comparitie, meer in het bijzonder mijn verklaring dat ik nooit gesprekken heb gevoerd over de koop van V. en dat mijn vrouw geen papieren in haar bezit heeft. Ik zeg u dat ik niet heb onderhandeld over het paard V., want het was niet te koop, omdat  J. deze moest rijden. Alleen rondom het veulen is er ooit sprake geweest van koop. In dat kader zijn ons de papieren ter beschikking gesteld.

(...).

Op de vraag of er papieren op naam van mijzelf of mijn vrouw zijn geregistreerd zeg ik het volgende: de stamboekpapieren van V. zijn gesteld op naam van mijn echtgenote.

(…).

Mij wordt voorgehouden dat ik ter comparitie heb verklaard dat mijn echtgenote alleen  kopieën van de papieren in haar bezit heeft gehad. Ik heb van de originele papieren op kantoor een kopie gemaakt en de originelen opgestuurd.

(…).

Mij wordt voorgehouden dat ik op de comparitie zou hebben verklaard dat ik V. niet op naam van mijn echtgenote heb geregistreerd, althans heb gesuggereerd dat (klagers) die registratie zou hebben bewerkstelligd. Ik heb daar geen herinnering aan.

(…).

Mij wordt gevraagd naar het moment dat ik kennis nam van de in april 2011 door mr. Y. in de procedure overgelegde stukken, in het bijzonder de brief van 21 juli 2008 aan het KWPN. De vraag is of het bestaan van deze brief als een verrassing kwam en of ik van het bestaan daarvan nog wist. Ik kan daar geen antwoord op geven.”

 4.7  In zijn vonnis van 29 februari 2012 overweegt de Rechtbank onder meer het volgende:

“Vaststaat dat klagers sub 2 de bij V. behorende papieren aan verweerder heeft afgegeven die vervolgens een brief schrijft aan het KWPN met het verzoek M. als eigenaar van V. te registreren. Dat dit te maken had met de mogelijkheid van het registreren van het veulen van V., acht de rechtbank onaannemelijk. Geen sluitende verklaring wordt gegeven voor de noodzaak daartoe, terwijl evenmin helder wordt gemaakt waarom  verweerder in dat kader zijn echtgenote als eigenaar betitelt. Als hij ‘slechts’ geregistreerde zou hebben bedoeld, mag worden aangenomen dat verweerder-die zelf advocaat is-ook die term zou hebben gebruikt.

(…).

Uit de door verweerder voorafgaand aan deze procedure op 3 september 2009 gezonden brief moet worden afgeleid dat verweerder zich daar op het standpunt stelt dat er weldegelijk is onderhandeld over de koop van V.. De daarbij gebruikte bewoordingen kunnen -zeker nu verweerder advocaat is - tot geen andere conclusie leiden. Ter comparitie en bij gelegenheid van het getuigenverhoor verklaart verweerder iets anders, hetgeen aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring afdoet.

De verklaring van verweerder ter comparitie dat M. geen papieren van V. in haar bezit heeft en eerder slechts kopieën van die papieren in bezit heeft gehad, is in tegenspraak met zijn eigen verklaring en die van M. bij gelegenheid van het getuigenverhoor-waar zij immers beide verklaren dat de originelen wel in hun bezit zijn geweest-en verder met die van M. waar zij verklaart een deel van de originele papieren nog te hebben.

(--).

De slotsom is dat is bewezen dat klagers sub 2 het paard V. voor in totaal € 8.400,00 heeft verkocht aan (verweerder).

 4.8  De rechtbank heeft verweerder bij zijn vonnis van 29 februari 2012 in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling aan klager sub 2 van een bedrag van € 9.304,00.Verweerder heeft appel ingesteld van dit vonnis.

 

5 BEOORDELING

5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder als advocaat pro se in een civiele procedure bij de rechtbank tijdens een comparitie van partijen op 25 juni 2010. Verweerder voert aan dat zijn mededelingen ter comparitie niet zijn gedaan als advocaat maar in privéhoedanigheid, en dat om die reden het advocatentuchtrecht niet op hem van toepassing is. Met de raad volgt het hof verweerder niet in dit betoog. Naar vaste jurisprudentie van het hof zijn privé-gedragingen van een advocaat tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende verwevenheid is met de praktijkuitoefening. Tijdens de comparitie van partijen op 25 juni 2010 is verweerder als advocaat opgetreden mede namens zijn echtgenote. Tevens heeft verweerder in de correspondentie met het KWNP gebruik gemaakt van zijn kantoorbriefpapier.

  5.2 Het hof verenigt zich met de conclusie van de raad als in 5.4.omschreven, en met de daaraan voorafgaande motivering in 5.2 en 5.3. De raad is terecht tot het oordeel gekomen dat de klacht tegen verweerder gegrond is. De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad wordt bekrachtigd, ook met betrekking tot de aan verweerder opgelegde maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden. Gelet op de ernst van het tuchtrechtelijk verwijt dat aan verweerder wordt gemaakt, alsmede gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, is er geen aanleiding tot het opleggen van een lichtere maatregel. Omdat de raad de aanvangsdatum van de schorsing heeft bepaald, behoeft het hof deze niet zelfstandig vast te stellen en volstaat bekrachtiging van deze bepaling.

 

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 2 juli 2012 onder nummer M 28-2011 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.

 

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken J.C. van Oven, G.R.J. de Groot en L. Ritzema, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2012.