Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-12-2012
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4214
Zaaknummer
6470
Inhoudsindicatie
Vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad door vermomd en onder valse naam mensen te bewegen een bankrekening ter beschikking te stellen. Ongeoorloofde incassomethodes. Vijandige houding tegenover de deken. schrapping
Uitspraak
Beslissing van 14 december 2012
in de zaak 6470
naar aanleiding van de hoger beroepen van:
verweerder
en
de deken van de Orde van Advocaten
bij de Hoge Raad der Nederlanden
de deken.
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage (verder: de raad) van 14 mei 2012, onder nummer R.3686/11.88, aan de partijen gezonden op 16 mei 2012, waarbij een bezwaar van de deken tegen verweerder op onderdeel 3 ongegrond is verklaard, op de onderdelen 1, 2, 4 en 5 gegrond is verklaard en verweerder de maatregel van schrapping van het tableau is opgelegd.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 14 juni 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 De memorie waarbij de deken van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is eveneens op 14 juni 2012 ontvangen.
2.3 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van de deken;
- de brief van de deken aan het hof van 4 oktober 2012 met bijlagen.
2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 oktober 2012, waar namens de deken mr. X. en namens verweerder mr Y. zijn verschenen. Mr. Y. en mr. X. hebben de standpunten van de partijen toegelicht. Mr. Y. aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
3 BEZWAAR
Het bezwaar van de deken houdt – samengevat – in dat verweerder zich heeft schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang zeer ernstig is geschaad of wordt geschaad, althans dat met betrekking tot verweerder een ernstig vermoeden is gerezen van een zodanig handelen of nalaten. De deken voert daartoe navolgende gronden aan:
1. Verweerder heeft zich, vermomd met een pruik, een sik en een bril, gepresenteerd als vertegenwoordiger van W. (hierna: SOS) onder de naam K.. De doelstelling van SOS is ten behoeve van mensen “die het moeilijk hebben door faillissement, echtscheiding, beslag, verblijfsvergunning enz.” en die graag willen werken maar geen rekening op hun naam kunnen hebben, door anderen bankrekeningen ter beschikking te laten stellen tegen een vergoeding van € 100,- per maand.
2. Verweerder is als advocaat opgetreden voor mevrouw S. en de heer Van G. Ter vergoeding van zijn werkzaamheden in het kader van een huurzaak heeft hij hen via diverse aan hem gelieerde vennootschappen en stichtingen ter vergoeding van zijn werkzaamheden en/of zekerheidsstelling van zijn vorderingen diverse overeenkomsten, schuldbekentenissen en verpandingsakten laten ondertekenen. De inhoud daarvan is onverenigbaar met de hoedanigheid van advocaat. Het is een advocaat niet geoorloofd om voor betaling van zijn declaratie andere zekerheid te aanvaarden dan een voorschot in geld, behoudens in bijzondere gevallen en na overleg met de deken. Dat overleg heeft verweerder niet gevoerd. Mevrouw S. en de heer Van G. hebben verklaard dat verweerder hen heeft geadviseerd en/of heeft aangezet tot het plegen va paulianeuze en/of strafbare feiten. De declaratie van verweerder ad € 200.000,- met betrekking tot de werkzaamheden die hij in de huurzaak zou gaan verrichten, is excessief.
3. Verweerder heeft op 13 januari 2010 met één van de stichtingen waarvan hij bestuurder is het faillissement aangevraagd van S. B.V. Verweerder heeft jegens de deken ontkend dat hij als advocaat voor deze vennootschap is opgetreden. Gebleken is dat verweerder op S. B.V. een vordering heeft van € 754.000,- ter zake van verbeurde dwangsommen. Uit een uitspraak van de Raad van Discipline van 8 januari 2007 blijkt volgens de deken dat verweerder in het verleden wel als advocaat voor deze vennootschap is opgetreden. Verweerder heeft verzuimd met de deken overleg te voeren over de indiening van de faillissementsaanvraag. Verweerder heeft gecorrespondeerd op briefpapier van zijn kantoor waardoor hij op zijn minst de schijn van ongeoorloofde belangenverstrengeling heeft gewekt.
4. Verweerder neemt stelselmatig een vijandige en aanvallende houding in jegens de deken als toezichthouder en volhardt daarin als hij daarop wordt aangesproken. Verweerder tracht toezicht te belemmeren door op onbetamelijke wijze in de aanval jegens de deken te gaan. Dit gedrag heeft verweerder ook vertoond jegens de vorige deken.
5. De deken heeft op 11 januari 2011 een gesprek met verweerder gevoerd. Uit latere stukken, met name een door verweerder ingediend verweerschrift op 27 maart 2011, sub. 5.1, 5.2 en 5.5 blijkt dat verweerder van dat gesprek een opname heeft gemaakt op geluidsband zonder daarvan aan de deken dan wel diens medewerkers mededeling te doen.
4 FEITEN
4.1 Verweerder heeft zich op 11 april 2011 laten schrappen van het tableau nadat de Raad van Discipline op 4 april 2011 op 4 april 2011 de schorsing van verweerder ex artikel 60ab van de Advocatenwet had uitgesproken.
4.2 De redactie van T. is in het bezit gekomen van een flyer van SOS. Na een mailwisseling en een telefoongesprek is er een afspraak gemaakt voor een gesprek op 8 februari 2011 tussen K. en twee redactieleden van T. die zich voordeden als oma en kleinzoon. Van dit gesprek is een geluidsopname gemaakt. Voorts is er gefilmd met een verborgen camera. In dat gesprek heeft K. de werkwijze en doelstelling van SOS toegelicht. Deelnemers zouden een rekening ter beschikking moeten stellen op eigen naam, er zouden geen schulden worden gemaakt en telkens aan het einde van het jaar zou de rekening worden leeggehaald zodat er geen saldo behoefde te worden opgegeven aan de fiscus. Desgevraagd antwoordt K. dat deze gang van zaken niet verboden is, maar dat de banken het niet willen hebben en de overheid dit soort dingen wil ontmoedigen. SOS zou niet zelf een paar honderd bankrekeningen beschikbaar kunnen stellen en daarom andere mensen nodig hebben. Volgens de deken en mr. M, lid van de Raad van Toezicht voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden, is de stem van verweerder goed herkenbaar bij het beluisteren van de opname. Zowel de deken als mr. M. herkennen verweerder op de gemaakte filmopnamen. Na afloop van het gesprek hebben medewerkers van T. geconstateerd dat K. in een auto stapte waarvan het kenteken op naam van een beheervennootschap staat, waarvan verweerder bestuurder is.
4.3 De stichting J gevestigd op het kantooradres van verweerder, heeft met mevrouw S. en de heer van G. overeenkomsten, schuldbekentenissen en verpandingsakten gesloten.
4.4 Verweerder heeft samen met een stichting waarvan hij bestuurder is op 13 januari 2010 het faillissement aangevraagd van S. B.V. Verweerder had op deze besloten vennootschap een vordering van € 745.000,- ter zake van verbeurde dwangsommen.
4.5 Verweerder heeft in een telefoongesprek met een voormalig kantoorgenoot van de deken gezegd op zoek te zijn naar “vijanden” van de deken. De deken heeft daarover op 11 januari 2011 met verweerder gesproken. Tijdens dit gesprek heeft verweerder onder meer gesteld dat ook de deken geconfronteerd kan worden met publicaties op internet.
4.6 Verweerder beschikt over een geluidsband van een door hem met de deken gevoerd gesprek op 11 januari 2011.
5 BEOORDELING
5.1 De eerste grief die in het appelschrift van verweerder gelezen kan worden betreft zijn bezwaren betrekking hebbend op de samenstelling van de raad en de wijze waarop het proces voor de raad is gevoerd. Ter toelichting hierop heeft verweerder aangevoerd dat de raad ondeskundig en partijdig was.
5.2 Wat hiervan zij, het hof zal aan de hand van de grieven en stellingen van de beide partijen de zaak opnieuw beoordelen, zodat deze grief niet verder behoeft te worden besproken. Het hoger beroep strekt er immers toe fouten en omissies van de eerste aanleg te herstellen.
5.3 De tweede grief die in het appelschrift van verweerder gelezen kan worden betreft zijn bezwaren betrekking hebbend op de reikwijdte van de artikelen van de Advocatenwet en strijd met de Grondwet en verdragen. In zijn toelichting hierop heeft verweerder aangevoerd dat de opgelegde maatregel niet gedragen kan worden door artikel 46 Advocatenwet en de daaraan gelieerde gedragsregels van de Nederlandse Orde van Advocaten. Voorts heeft verweerder gesteld dat de tuchtprocedure en de schrapping van het advocatentableau - in zijn ogen broodroof - zich niet verhouden met de artikelen 14 en 94 Grondwet, artikel 6 EVRM, artikel 1 van het eerste protocol bij het EVRM en artikel 14 IVBPR.
5.4 In een tuchtprocedure als de onderhavige kan op grond van artikel 48 lid 2 aanhef en onder d Advocatenwet de maatregel van schrapping van het tableau worden opgelegd. Niet valt in te zien waarom de onderhavige tuchtprocedure en de maatregel van schrapping niet verenigbaar zijn met de Advocatenwet en de Gedragsregels 1992, zoals verweerder heeft aangevoerd. Verweerder heeft niet onderbouwd waarom de bepaling van artikel 48 lid 2 Advocatenwet (of enige andere bepaling van die wet) of de oplegging van de maatregel van schrapping van het tableau in strijd is met enige bepaling van de Grondwet, het EVRM of het IVBPR.
Dit brengt mee dat ook de tweede grief moet worden verworpen.
5.5 Als derde grief kan worden gelezen een betwisting van de door de raad gegrond bevonden onderdelen van het bezwaar van de deken. Het hof zal de grief op ieder van die onderdelen behandelen.
5.6 Het eerste onderdeel van het bezwaar van de deken betreft het door de deken gestelde feit dat verweerder zich heeft vermomd en voorgedaan als iemand met de naam "K." en dat verweerder onder die naam heeft getracht mensen te bewegen om ten behoeve van "SOS Armoedebestrijding" tegen een vergoeding van € 100,-- per maand hun bankrekening aan hem ter beschikking te stellen.
5.7 Verweerder heeft gesteld dat hij niet gehouden is om ten overstaan van de deken of de raad rekening en verantwoording af te leggen inzake de kwestie K. (of, zoals verweerder het in zijn appelmemorie verwoordde: none of your f*ck*ng business), dat de deken en de raad zich hebben gemengd in de privé-aangelegenheden van verweerder, dat hij met zijn handelingen geen strafbare feiten heeft gepleegd en dat politie en justitie hierover niets van zich hebben laten horen.
5.8 Enige grief met de strekking dat verweerder zich niet heeft vermomd en onder een valse naam mensen heeft gevraagd om tegen vergoeding van een bedrag van € 100, per maand hun bankrekening aan hem ter beschikking te stellen, kan niet in de appelmemorie worden gelezen. Daarmede staat dit feit ook in hoger beroep vast.
Het hof is van oordeel dat - los van de vraag of verweerder hiermede enige bepaling van het Wetboek van Strafrecht heeft overtreden - het onderhavige gedrag van verweerder, terwijl hij destijds het beroep van advocaat uitoefende, zodanig is dat daarmede het vertrouwen in de advocatuur en de eigen beroepsuitoefening van verweerder in ernstige mate is geschaad. Ook het hof is van oordeel dat het bezwaar als vervat in het eerste onderdeel gegrond is.
5.9 Het tweede onderdeel van het bezwaar van de deken betreft het optreden van verweerder voor mevrouw S. en de heer Van G. Door verweerder is in hoger beroep niet betwist dat hij in verband met zijn werkzaamheden voor deze cliënten - al dan niet namens de Stichting J - van hen heeft verlangd dat zij de eigendom van aan hen toebehorende zaken aan de Stichting J overdragen tot zekerheid van de voldoening van declaraties voor de werkzaamheden van verweerder.
5.10 Zoals ook is opgenomen in artikel 28 Gedragsregels 1992, is het een advocaat niet geoorloofd voor de betaling van zijn declaratie andere zekerheid te aanvaarden dan een voorschot in geld, behoudens in bijzondere gevallen en dan slechts na overleg met de deken. Niet gesteld of gebleken is dat verweerder hierover met de deken overleg heeft gevoerd.
5.11 Verweerder heeft aangevoerd dat niet hij, maar de Stichting J om de voornoemde zekerheid heeft gevraagd. Nu - zoals de raad heeft vastgesteld en in hoger beroep niet is bestreden - verweerder de bepalende bestuurder van de Stichting J is, moet ook een handeling als de onderhavige van die stichting als een handeling van verweerder worden aangemerkt.
5.12 Verweerder heeft in hoger beroep voorts aangevoerd dat hij voor mevrouw S. en de heer Van G. niet als advocaat is opgetreden. Verweerder heeft als grondslag voor deze stelling in zijn appelmemorie slechts aangevoerd dat het in deze kwestie niet tot een procedure is gekomen. Dit laatste kan echter niet wegnemen dat verweerder hier als advocaat is opgetreden. De werkzaamheden van een advocaat zijn immers niet beperkt tot procederen. Indien verweerder - wiens beroep destijds advocaat was - niet als advocaat, maar in een andere hoedanigheid voor mevrouw S. en de heer Van G. in hun huurzaak zou zijn opgetreden, had het – zoals ook is neergelegd in regel 29 Gedragsregels 1992 op zijn weg gelegen hierover duidelijkheid te verschaffen en aan te geven in welke hoedanigheid hij wel optrad. Verweerder heeft dat niet genoeg duidelijk gemaakt. Ook op dit onderdeel faalt de grief van verweerder. Het bezwaar van de deken is gegrond.
5.13 Het vierde onderdeel van het bezwaar van de deken betreft de vijandige houding van verweerder jegens de deken. Vast staat dat verweerder mondeling heeft verklaard op zoek te zijn naar "vijanden" van de deken en dat hij tijdens een van zijn contacten met de deken heeft gezegd dat deze geconfronteerd kan worden met publicaties op internet. In zijn appelmemorie heeft verweerder met betrekking tot dit onderdeel verklaard dat de clique in en rond de raad corrupt en partijdig is in een zoektocht naar drogredenen om verweerder een Berufsverbot op te leggen, dat de vorige deken als recidiviste economische delicten heeft gepleegd en dat de deken strafbare feiten, onrechtmatige daden en misdragingen heeft gepleegd (waarbij verweerder heeft verklaard het niet opportuun te achten daarover te berichten).
5.14 Wat hiervan zij, de deken heeft binnen de Orde van Advocaten een controlerende functie, die de deken onbelemmerd moet kunnen uitoefenen. Zoals ook staat in regel 37 Gedragsregels 1992 dient een advocaat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt, alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken, behoudens in bijzondere gevallen. Feiten of omstandigheden die meebrengen dat zich in casu een dergelijk bijzonder geval voordoet, zijn niet gesteld of gebleken. Deze verplichting brengt mee dat verweerder de door de deken verlangde inlichtingen dient te verstrekken en geen uitlatingen als de voornoemde behoort te doen. Al hetgeen verweerder in zijn grief op dit onderdeel heeft aangevoerd kan hieraan niet afdoen. Ook op dit onderdeel faalt de grief. Het bezwaar van de deken is gegrond.
5.15 Het vijfde onderdeel betreft het digitaal opnemen van een gesprek tussen de deken en verweerder zonder dat verweerder daarover enige mededeling heeft gedaan. In zijn appelmemorie heeft verweerder erkend dat hij in het bezit is van een digitale opname en dat hij in het midden laat hoe deze tot stand is gekomen en op welke wijze verweerder in het bezit hiervan is gekomen. Het had echter op de weg van verweerder gelegen hier duidelijkheid over te verschaffen. Nu hij dat heeft nagelaten gaat het hof ervan uit dat de opname door verweerder is gemaakt. Niet gesteld of gebleken is dat verweerder de deken tevoren heeft ingelicht over de opname.
5.16 Zoals vermeld in regel 36 lid 1 Gedragsregels 1992 was het verweerder niet toegestaan zonder mededeling vooraf aan degene met wie hij spreekt een gesprek op een geluidsdrager vast te leggen. Al hetgeen verweerder in zijn appelmemorie heeft aangevoerd, kan hieraan niet afdoen. Ook op dit onderdeel faalt de grief en is het bezwaar gegrond.
5.17 Het hoger beroep van de deken heeft betrekking op de ongegrondverklaring door de raad van het bezwaar op het derde onderdeel. Dit onderdeel betreft de aanvrage van het faillissement van S. B.V. door verweerder, terwijl verweerder als advocaat voor S. B.V. en/of haar directeur-aandeelhouder K. is geweest.
5.18 Zoals blijkt uit de overgelegde (door het hof bekrachtigde) uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort 's Gravenhage van 8 januari 2007 naar aanleiding van een klacht van K. tegen verweerder, moet worden aangenomen dat verweerder als advocaat van K. en/of S. B.V. is opgetreden, nu hij aan K. juridische adviezen heeft verstrekt en daarbij het briefpapier van zijn advocatenkantoor heeft gebruikt. Ook hier geldt dat, indien verweerder - wiens beroep destijds advocaat was - niet als advocaat, maar in een andere hoedanigheid voor S. B.V. en/of K. zou zijn opgetreden, het - op grond van regel 29 Gedragsregels 1992 - op zijn weg had gelegen hierover duidelijkheid te verschaffen en aan te geven in welke hoedanigheid hij wel optrad. Verweerder heeft dat niet genoeg duidelijk gemaakt.
5.19 Nu hij als advocaat voor S. B.V. en/of K. is opgetreden, had verweerder, zoals ook opgenomen in regel 27 lid 7 Gedragsregels 1992, niet zonder voorafgaand overleg met de deken het faillissement van S. B.V. mogen aanvragen. Niet gesteld of gebleken is dat verweerder tevoren met de deken overleg heeft gevoerd. Dit brengt mee dat de grief van de deken slaagt en dat het bezwaar van de deken ook op het derde onderdeel gegrond is.
5.20 In het appelschrift van verweerder kan ten slotte een vierde grief worden gelezen, die gericht is tegen de opgelegde maatregel. Het hof is van oordeel dat met de voornoemde gedragingen verweerder het vertrouwen in de advocatuur en de eigen beroepsuitoefening van verweerder in zeer ernstige mate heeft geschaad. Het hof is met de raad van oordeel dat, gelet op de ernst van de voornoemde gedragingen, slechts de maatregel van schrapping van het tableau passend en geboden is. Dat verweerder zich op eigen beweging al van het tableau heeft laten schrappen, brengt hierin geen wijziging. Ook de vierde grief faalt derhalve.
5.21 Het hiervoor overwogene leidt tot de slotsom dat de bestreden beslissing moet worden vernietigd voor zover daarbij het bezwaar van de deken op het derde onderdeel ongegrond is verklaard, dat het bezwaar op dat onderdeel alsnog gegrond moet worden verklaard en dat die beslissing voor het overige moet worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline,
in het hoger beroep van de deken:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort 's Gravenhage, gegeven onder nummer R.3686/11.88, van 14 mei 2012, voor zover daarbij het bezwaar van de deken op het derde onderdeel ongegrond is verklaard;
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- verklaart het bezwaar van de deken op het derde onderdeel gegrond;
in het hoger beroep van verweerder en dat van de deken:
bekrachtigt de voornoemde beslissing van de raad voor het overige.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, H. van Loo, R. Verkijk en A.A.H. Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2012.