Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-06-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:115
Zaaknummer
180012
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaten over hun rol in een procedure tot beëindiging van de aan klager opgelegde TBS. Niet gebleken is dat de advocaten de voortgang van de procedure onvoldoende hebben bewaakt. Verweerster sub 2 hoefde zich niet met de inhoud van de door rechtbank gevraagde rapportage te bemoeien. Ook ten aanzien van de informatievoorziening en communicatie is verweerster sub 2 niet tekortgeschoten. Het hof voegt daaraan toe dat de insteek van beide zittingen door verweerster sub 2 is besproken met curator en klager. Wellicht had vooraf een bespreking in alle rust op kantoor beter geweest, maar daar heeft verweerster kennelijk de noodzaak niet van ingezien, hetgeen op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Verder oordeelt het hof dat het hof niet bevoegd is te oordelen over het besluit van de deken om tweemaal griiffierecht te heffen in een klacht tegen twee advocaten over één feitencomplex. Klacht is ongegrond. Bekrachtiging beslissing raad.
Uitspraak
BESLISSING
van 11 juni 2018
in de zaak 180012
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder sub 1
en
verweerster sub 2
hierna tezamen: verweerders
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 7 december 2017, gewezen onder nummer 17-348, aan partijen toegezonden op 7 december 2017. Van de klacht van klager zijn alle klachtonderdelen ten aanzien van beide verweerders ongegrond verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2017:225.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op
5 januari 2018 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de e-mail van de gemachtigde van verweerders van 21 februari 2018;
- de antwoordmemorie van de gemachtigde van verweerders van 23 februari 2018.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 20 april 2018, waar zijn verschenen de heer B., curator van klager (hierna: de curator), met gemachtigde mr. W., alsmede verweerster sub 2 met de gemachtigde van verweerders, mr. J.. De curator heeft eigen spreekaantekeningen overgelegd en de gemachtigde van verweerders heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerder sub 1
a) onvoldoende de vinger aan de pols heeft gehouden;
b) is afgeweken van de gebruikelijke gang van zaken waar het betreft het traject om tot beëindiging van de TBS te komen, door af te wachten wat de kliniek adviseerde terwijl hij het initiatief had moeten nemen om de stagnerende samenwerking van en met de reclassering aan de rechtbank voor te leggen.
verweerster sub 2
c) onvoldoende de vinger aan de pols heeft gehouden;
d) toezeggingen om telefonisch contact op te nemen niet is nagekomen;
e) slechts twee maal – direct voorafgaande aan de twee zittingen – rechtstreeks contact heeft gehad met klager en diens curator;
f) geen antwoord heeft gegeven op vragen in de “escalatiemail”.
De curator heeft gesteld dat verweerders zijn tekortgeschoten in hun dienstverlening aan klager en subsidiair jegens hem als opdrachtgever. Van belang is dat het in deze zaak gaat om een cliënt die ernstig beperkt is in zijn verstandelijke vermogens.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 De curator heeft zich eind 2015, na een teleurstellende ervaring met een eerder ingeschakelde advocaat, tot verweerder sub 1 gewend. Hij zocht rechtsbijstand voor klager in verband met een verzoek tot verlenging dan wel mogelijke beëindiging van de aan klager opgelegde TBS, die al 16 jaar duurde.
4.2 Bij e-mail van 13 december 2015 aan verweerder sub 1 heeft de curator – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:
“Geachte [verweerder sub 1]/
Beste [voornaam]
Graag wil ik de volgende casus aan je voorleggen.
Het gaat redelijk goed met [klager]. Zo goed dat de psychiater die hem – als opmaat voor de behandeling van zijn TBS-verlenging medio 2016 – onderzocht, overweegt voor te stellen zijn TBS op te heffen. Mogelijk onder gelijktijdige toepassing van een Rechterlijke Machtiging o.g.v. de BOPZ. (…)
Laat me even weten wanneer je toe bent aan een antwoord. Geef daarbij a.u.b. [a]an of je dat in een ‘consult’ wil doen; telefonisch of eventueel per mail.
Ik hoor graag van je
(…)”
4.3 Bij e-mail van 2 januari 2016 heeft de curator aan verweerder sub 1 gevraagd of het klopt dat hij nog geen antwoord had gekregen op zijn e-mail van 13 december 2015.
4.4 Bij e-mail van 3 januari 2016 heeft verweerder sub 1 aan de curator – voor zover van belang - het volgende geschreven:
“Beste [curator],
(…)
Wat jouw mail betreft, is deze inderdaad enigszins in de ‘vergetelheid’ geraakt, maar bij deze alsnog mijn visie.
(…)
Aan de hand van het advies van de kliniek kan op de zitting bij de rechtbank bezien worden wat de beste optie is. Uiteraard bespreekt de kliniek dit ook met de patiënt.
Het is derhalve afwachten wat de kliniek adviseert. Uiteraard kun je contact opnemen met de kliniek voor een gesprek voorafgaand aan het advies.
Ik hoop dat je hiermee uit de voeten kunt. Ik kom zelf pas om de hoek kijken als een zittingsdatum bekend is. In het traject dat daaraan voorafgaat, worden de kosten van rechtsbijstand niet vergoed.
(…)”
4.5 Verweerster sub 2 is vervolgens in februari 2016 bij de zaak betrokken geraakt en heeft klager bijgestaan in de procedures bij de rechtbank Gelderland met zittingen op 11 maart 2016 en 17 juni 2016. Op de zitting van 11 maart 2016 heeft de rechtbank bepaald dat de zaak voor drie maanden werd aangehouden om in het kader van de beëindiging van de aan de TBS gekoppelde verpleging van overheidswege een goed traject te realiseren voor klager. De rechtbank heeft opdracht gegeven aan [reclassering] om met name ook te onderzoeken of een andere woon- en begeleidingsplek voor klager kon worden gerealiseerd. De rechtbank heeft na de zitting van 17 juni 2016 de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd.
5 BEOORDELING
5.1 Uit de behandeling ter zitting in eerste aanleg heeft de raad afgeleid dat de curator klachtonderdeel b) niet alleen verweerder sub 1 maar – in uitbreiding op klachtonderdeel c) – ook verweerster sub 2 verwijt, alsmede dat verweerster sub 2 dat ook zo heeft opgevat. Om die reden heeft de raad dat klachtonderdeel ten aanzien van beide verweerders besproken.
5.2 De raad heeft ten aanzien van klachtonderdeel a) geoordeeld dat de curator ontvankelijk is in zijn klacht, nu verweerder sub 1 de opdracht van de curator om klager bij te staan heeft aanvaard. De raad heeft dat klachtonderdeel ongegrond geoordeeld. Volgens de raad heeft klager onvoldoende geconcretiseerd dat verweerder sub 1 “niet de vinger aan de pols heeft gehouden”. Evenmin is gebleken dat verweerder sub 1 niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Dat één keer een e-mail in de vergetelheid is geraakt, is onvoldoende om van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen te spreken. Daarbij is het verweerster sub 2 geweest, die feitelijk de zaak heeft behandeld waartegen klager noch de curator bezwaar heeft gemaakt.
5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b), dat op beide verweerders ziet, heeft de raad overwogen en beslist dat partijen van mening verschillen over de rol van de advocaat in de procedure tot beëindiging van de TBS van klager. Verweerder sub 1 heeft in zijn e-mail van 3 januari 2016 aangegeven wanneer hij ‘om de hoek komt kijken’. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder sub 1 daardoor niet onbetamelijk gehandeld. Ook omdat de zaak feitelijk door verweerster sub 2 werd behandeld treft verweerder sub 1 verder geen verwijt, aldus de raad. Verweerster sub 2 heeft de voortgang tussen de twee zittingen bewaakt. Verweerster sub 2 hoefde zich niet actiever op te stellen dan zij heeft gedaan. De inhoud van het reclasseringsrapport ligt op het terrein van de behandelaars/deskundigen en de opdracht daartoe wordt door de rechtbank gegeven, aldus de raad. Ook dit klachtonderdeel is door de raad ongegrond verklaard.
5.4 Ten aanzien van de klachtonderdelen c), d), e) en f) die zich tegen verweerster sub 2 richten, heeft de raad overwogen en beslist dat niet is komen vast te staan dat zij onvoldoende ‘de vinger aan de pols heeft gehouden’. Zij is verder niet klachtwaardig tekortgeschoten in de informatievoorziening; het had wel aanbeveling verdiend als zij vooraf uitvoeriger het te verwachten traject aan klager c.q. de curator uiteen had gezet. Ofschoon de communicatie naar het oordeel van de raad beter had gekund acht de raad het een en ander niet klachtwaardig. Al deze klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard.
5.5 Klager heeft in zijn beroepschrift zes gronden (grieven) aangevoerd tegen de beslissing op de ongegrond bevonden klachtonderdelen.
5.6 De eerste grief richt zich tegen het oordeel van de raad dat klager zijn klachtonderdeel a tegen verweerder sub 1 onvoldoende heeft geconcretiseerd en dat hetgeen wel is geconcretiseerd onvoldoende is om klachtwaardig te zijn. In zijn toelichting in hoger beroep heeft klager - in essentie - gesteld dat hij verweerder sub 1 verwijt dat hij de zaak heeft aangenomen zonder zich vervolgens feitelijk met de zaak te bemoeien, terwijl hij heeft gesuggereerd de zaak samen met verweerster sub 2 te zullen behandelen. Hij heeft vooraf niet besproken dat verweerster sub 2 de zaak zou behandelen.
5.7 Het hof is met de raad van oordeel dat het handelen van verweerder sub 1 niet zodanig is dat van een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gesproken. Uit de e-mail van 13 december 2015 leidt het hof af dat de curator de zaak op dat moment voor het eerst inhoudelijk aan verweerder sub 1 heeft voorgelegd. Dat verweerder sub 1 door de curator aan de beantwoording van die e-mail één keer herinnerd moest worden, is niet klachtwaardig. Vervolgens heeft verweerder sub 1 in zijn e-mail van 3 januari 2016 helder en duidelijk aangeven hoe hij tegen de zaak aankijkt en wanneer hij in actie komt. Het hof leidt hieruit af dat verweerder sub 1 een afwachtende houding zou aannemen. Ter zitting in hoger beroep heeft de curator medegedeeld er voor te hebben gekozen op die e-mail niet meer te reageren. Het hof leidt daaruit af dat hij de aanpak van verweerder sub 1 daarmee kennelijk heeft geaccepteerd. Tegen die achtergrond heeft de curator niet onderbouwd welke stappen nog van verweerder sub 1 werden verwacht. Dat verweerder sub 1 onvoldoende ‘de vinger aan de pols’ heeft gehouden is dan ook niet gebleken.
5.8 In zijn e-mail van 19 februari 2016 heeft verweerder sub 1 vervolgens aangegeven dat hij en verweerster sub 2 de zaak zouden oppakken zodra de rapportage binnen zou zijn. Vervolgens heeft verweerster sub 2 in februari 2016 de zaak ter hand genomen, waartegen de curator geen bezwaar heeft gemaakt. Verweerster sub 2 heeft de zaak feitelijk behandeld. Verweerder sub 1 heeft kennelijk geen bemoeienis meer met de zaak gehad. Het was wellicht beter geweest als verweerder sub 1 met de curator had besproken dat zijn kantoorgenoot de zaak zou overnemen maar uit de gang van zaken was het de curator duidelijk wie de zaak behandelde. Hij heeft verder alleen maar contact gehad met verweerster sub 2. Niet is gebleken dat de curator toen ook nog de bemoeienis van verweerder sub 1 wenste.
5.9 De tweede grief die tot inzet heeft verweerder sub 1 medeverantwoordelijk te houden voor de behandeling van de zaak slaagt niet. Verweerder sub 1 heeft geen verdere bemoeienis met de zaak gehad; hij is niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor het gedrag van een andere advocaat.
5.10 Het voorgaande betekent dat de eerste en tweede grief niet slagen en klachtonderdeel a tegen verweerder sub 1 terecht ongegrond is verklaard.
5.11 De derde tot en met de vijfde grief richten zich tegen het oordeel van de raad dat verweerders hun rol als advocaat bij de behandeling van de TBS zaak van klager behoorlijk genoeg hebben ingevuld.
5.12 Ten aanzien van deze grieven heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De klachtonderdelen b) tot met f) zijn terecht ongegrond verklaard.
5.13 Het hof voegt daar nog aan toe dat verweerster sub 2, toen zij in februari 2016 de behandeling van de zaak op zich nam, de insteek van de eerste zitting in maart 2016 uitgebreid met de curator telefonisch heeft besproken en dat zou worden aangestuurd op een aanhouding om het nazorgtraject voor klager goed te regelen. Ook de tweede zitting is vooraf met de curator en klager besproken. Het was wellicht beter geweest om in alle rust ook een bespreking op het kantoor van verweerster sub 2 te houden, maar verweerster sub 2 heeft daar kennelijk de noodzaak niet van ingezien. Dat is op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Wel had verweerster sub 2 dat duidelijker kunnen afstemmen met de curator. Maar dat heeft de raad ook al geconstateerd en verweerster sub 2 heeft dat ter zitting in hoger beroep ook beaamd. Zij heeft medegedeeld er lering uit te hebben getrokken duidelijker aan te geven hoe zij in een zaak wil communiceren.
5.14 De zesde grief richt zich tegen het door de deken geheven griffierecht om ontvankelijk te zijn in de klacht bij de Raad van Discipline. Klager beklaagt zich erover dat hij twee maal griffierecht heeft moeten betalen terwijl het om één klachtencomplex gaat waarbij (buiten hem om) twee advocaten zijn betrokken.
5.15 Het hof overweegt dat het deken is die het griffierecht heeft geheven. Hij heeft kennelijk bepaald dat klager, nu het om een klacht tegen twee advocaten gaat, tweemaal het griffierecht is verschuldigd. Het is niet aan het hof om dat besluit van de deken te wijzigen in de door klager voorgestane zin. Het hof is daartoe niet bevoegd. Als klager het niet eens met de heffing van de griffierecht dient hij daarover zijn beklag te doen bij de deken. De grief is dan ook vergeefs opgeworpen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 7 december 2017, genomen onder nummer 17-348.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, V. Wolting, E.M. Soerjatin, E.J. Numann, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 11 juni 2018.