Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-06-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:111

Zaaknummer

180035

Inhoudsindicatie

Tuchtprocesrecht. Verweerder wordt niet ontvangen in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de raad. Verweerder heeft in zijn beroepschrift geen (kenbare) grieven aangevoerd tegen de motivering van de beslissing van de raad en evenmin anderszins zijn bezwaren binnen de beroepstermijn ter kennis van het hof gebracht. (vgl. art 56 Advocatenwet.). Bekrachtiging beslissing raad.

Uitspraak

BESLISSING

                                   

van 11 juni 2018

in de zaak 180035

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 8 januari 2018, gewezen onder nummer 17-833/DB/OB, aan partijen toegezonden op 9 januari 2018. In deze beslissing is van de klacht van klaagster tegen verweerder klachtonderdeel 1 niet-ontvankelijk verklaard. Klachtonderdeel 2 is gedeeltelijk gegrond verklaard - voor zover verweerder gedurende lange tijd meermaals heeft aangegeven dat hij met de zaak bezig was, terwijl hij klaagster niet duidelijk heeft gemaakt welke werkzaamheden door hem waren verricht dan wel zouden worden verricht - en is voor het overige ongegrond verklaard. Klachtonderdeel 3 is gegrond en klachtonderdeel 4 is ongegrond verklaard. De raad heeft aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50 en de proceskosten van € 50 aan klaagster en in de proceskosten van € 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2018:2.

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is eerst op 7 februari 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van de gemachtigde van klaagster van 8 maart 2018;

-    de antwoordmemorie van de gemachtigde van klaagster van 21 maart 2018;

-    de brief met bijlagen van de gemachtigde van verweerder van 16 april 2018;

-    de brief met bijlagen van de gemachtigde van klaagster van 18 april 2018.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 20 april 2018, waar klaagster, bijgestaan door mr. M., en verweerder, bijgestaan door mr. B., zijn verschenen. Mr. B. heeft gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3    KLACHT

3.1   De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.  verweerder klaagster verkeerd heeft geadviseerd door haar ervan te weerhouden om de beroepsprocedure bij de rechtbank door te zetten tegen een beslissing van de Belastingdienst van 6 december 2013 inzake de kinderopvangtoeslag 2009;

2. verweerder zich te weinig voor klaagsters zaak heeft ingezet, ter zake zijn afspraken niet is nagekomen en steeds aangaf dat hij met de zaak bezig was, terwijl dat in werkelijkheid niet zo was;

3. verweerder geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van de definitieve beschikking kinderopvangtoeslag 2009 van 3 juni 2014, welke hem door klaagster was toegestuurd, waardoor haar vervolgens een aanslag is opgelegd van € 10.325;

4.  verweerder aan klaagster een bedrag van € 659,92 in rekening heeft gebracht waarvoor hij enkel een bezoek aan de Belasting dienst heeft gebracht.

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in eerste aanleg is uitgegaan. Nu in hoger beroep tegen deze feiten geen grieven zijn gericht, neemt het hof deze feiten ook in hoger beroep als uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft klaagster ten aanzien van klachtonderdeel 1 niet-ontvankelijk verklaard en de klacht ten aanzien van onderdeel 4 ongegrond verklaard. Uitsluitend verweerder is in appel gegaan. Dat betekent dat alleen nog de klachtonderdelen 2 en 3 aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.

5.2    Artikel 56 lid 3 Advocatenwet bepaalt dat het beroep van een beslissing van de raad wordt ingesteld bij met redenen omklede memorie, en wel binnen 30 dagen na verzending van de beslissing van de raad (artikel 56 lid 1 Advocatenwet).

5.3    De appelmemorie van verweerder, door het hof eerst ontvangen op 7 februari 2018, bevat in algemene bewoordingen een beroep tegen de op 9 januari 2018 verzonden beslissing van de raad. Onder het kopje “De grieven van verweerder komen op het volgende neer” zijn 19 punten opgenomen. In deze punten wordt een algemene beschrijving gegeven van de tussen klaagster en verweerder gevoerde correspondentie. Op basis van de geciteerde correspondentie concludeert verweerder dat de klacht vals is, zodat sprake is van misbruik van het klachtrecht. Nu de klacht zoals die door de raad is beoordeeld inmiddels is gewijzigd, verzoekt verweerder het hof de klachten in alle onderdelen ongegrond te verklaren. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder een pleitnota voorgedragen, waarin ten aanzien van de volgende (geherformuleerde) klachtonderdelen grieven zijn aangevoerd:

-    ‘(A) Geen verwijtbaar handelen ter zake van definitief worden van de terugvorderingsbeslissing over 2009’;

-    ‘(B) Communicatie tussen verweerder en klaagster’;

-    ‘T.a.v. klachtonderdeel 2’;

-    ‘T.a.v. klachtonderdeel 3’.

5.4    Ter zitting van het hof heeft verweerder desgevraagd toegelicht hoe de grieven uit de pleitnota in het licht van de appelmemorie moeten worden bezien. Verweerder meent dat de raad buiten haar bevoegdheden is getreden door het accepteren van wijzigingen van de klacht, het daarmee breder worden van de klacht en het gegrond verklaren van de klachtonderdelen. Verweerder heeft het hof verzocht het beroepsschrift van verweerder ruim te lezen en de toelichting van de grieven in de pleitnota te accepteren.

5.5    Het hof komt tot het volgende oordeel. Onder verwijzing naar hetgeen in r.o. 5.1 voorop is gesteld, dienen de gronden van het beroep en de motivering daarvan in het beroepschrift te worden opgenomen.

5.6    Nu verweerder in het door hem ingediende beroepschrift geen (kenbare) grieven heeft aangevoerd tegen (de motivering van) de beslissing van de raad en evenmin op andere wijze zijn bezwaren binnen de beroepstermijn ter kennis van het hof heeft gebracht, kan hij niet in zijn beroep worden ontvangen. Het bezwaar van verweerder dat sprake is van een valse klacht die misbruik van het klachtrecht oplevert, staat niet ter beoordeling van het hof. Het hof beoordeelt de klachten zoals die door klaagster zijn ingediend en beoordeeld door de raad.

5.7    Door pas bij de mondelinge behandeling van het hoger beroep kenbare grieven te formuleren tegen (de motivering van) de beslissing van de raad is verweerder daarmee te laat. Van verweerder mocht  – gezien zijn opleiding tot jurist en zijn (gedeeltelijke) opleiding tot advocaat – worden verwacht dat hij op gedegen wijze tijdig in beroep zou gaan tegen de beslissing van de raad.

5.8    Het voorgaande brengt mee dat verweerder niet in zijn beroep kan worden ontvangen. Omdat een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:

a) € 50 reiskosten aan klaagster;

b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

5.9    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken  na deze uitspraak betalen aan klaagster. Klaagster moet daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.

5.10    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het hierboven in 5.8 bedrag van € 1000 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart verweerder niet-ontvankelijk in zijn beroep;

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 8 januari 2018, gewezen onder nummer 17-833/DB/OB, voor zover deze is onderworpen aan de beoordeling van het hof;

veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 50 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, V. Wolting, E.M. Soerjatin, E.J. Numann, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2018.

   

griffier       voorzitter            

       

De beslissing is verzonden op 11 juni 2018.