Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:1

Zaaknummer

7544

Inhoudsindicatie

Een advocaat dient zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. Of en in hoeverre een advocaat die grens overtreedt is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

Uitspraak

Beslissing van 18 januari 2016   

in de zaak 7544

    naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerders

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 17 april 2015, onder nummer 53/14, aan partijen toegezonden op 22 april 2015, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerders ongegrond is verklaard.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 22 mei 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van de gemachtigde van klaagster aan het hof van 29 mei 2015;

-    de brief van de gemachtigde van klaagster aan het hof van 8 juli 2015;

-    de antwoordmemorie van verweerders.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 23 november 2015, waar namens klaagster mr. B en verweerders met hun gemachtigde mr. G  zijn verschenen. Mr. B heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat: 

verweerders in het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag alsmede in de conclusie van antwoord in de hoofdzaak en de incidentele conclusie van antwoord, aan de rechter feitelijke gegevens hebben verstrekt waarvan zij wisten, althans behoorden te weten, dat deze onjuist waren.

Dit betreft het feit dat er geen rechtsgeldig besluit zou zijn genomen tot benoeming van klaagster als statutair directeur. Dit is onjuist en verweerders wisten dat. Er was een rechtsgeldig besluit en dat dateerde van 12 februari 2013, waarbij besloten was tot aanstelling van klaagster als CEO ad interim tot de volgende vergadering van de AVA.

Bovendien, als geen sprake is van vermelding van een onjuist feit, dan is in ieder geval sprake van het achterhouden van essentiële informatie met betrekking tot de vergadering van de RvC van 12 februari 2013 en de benoeming van klaagster tot CEO ad interim verzwegen.

Voorts hadden verweerders het benoemingsbesluit van de RvC van 12 februari 2013 en de notulen van die vergadering moeten overleggen aan de rechter en hebben dat ten onrechte niet gedaan.    

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerders hebben de besloten vennootschap L B.V (hierna L)  bijgestaan in een geschil tussen klaagster (hierna G)  en L.

4.2    G.cs was tot december 2012 in dienst bij L, laatstelijk als vice President Operations. In december 2012 en januari 2013 hebben twee leden van de raad van commissarissen (hierna RvC) van L met G overleg gevoerd over een benoeming tot (interim) CEO. Op 8 januari 2013 is door G en die twee leden van de RvC een overeenkomst  (hierna CA) gesloten waarin onder meer is opgenomen een benoemingstermijn van vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari 2013.

4.3    In de vergadering van de RvC van 24 januari 2013 is gesproken over een benoeming  van G.

4.4    In de vergadering van de RvC van 12 februari 2013 is besloten G te benoemen tot interim CEO tot de eerstvolgende vergadering van aandeelhouders (hierna AvA). De notulen van deze vergadering zijn 13 februari 2013 onder andere aan G per mail toegezonden. De AvA heeft op 29 april 2013 plaatsgevonden. In plaats van G is toen de heer K (tot die dag lid van de RvC) benoemd tot statutair directeur en is G op dezelfde dag uitgeschreven in het Handelsregister.

4.5    G heeft onder nummer HA Za 13 -1259 bij de rechtbank Amsterdam een procedure aanhangig gemaakt tegen L waarbij hij nietig verklaring van het besluit van de Ava van 29 april 2013 gevorderd heeft en nakoming van de overeenkomst van 8 januari 2013 (de CA).

4.6    Bij verzoekschrift van 29 oktober 2013 heeft L verlof gevraagd voorbeslaglegging. Verweerder 2 trad daarbij op namens L. In het verzoekschrift is onder 2 onder meer gesteld: “tussen partijen is de CA nimmer tot stand gekomen”. en

“ Daarnaast is noch [klaagster], noch de heer G, interim bestuurder van L. Voor zover er al een benoeming heeft plaatsgevonden, quod non, is deze benoeming (ver)nietig(baar). De vorderingen van G cs kunnen dus niet worden toegewezen.

4.7    In de incidentele conclusie van antwoord van 25 september 2013 is namens L     gesteld in nummer 4: ‘

Welnu: tussen partijen is de CA nimmer tot stand gekomen.”

“Daarnaast is noch [klaagster], noch de heer G, interim-bestuurder van L. Voor zover er al een benoeming heeft plaatsgevonden, quod non, is deze benoeming (ver) nietig(baar).”

4.8    In de  conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 4 december 2013  staat niet  vermeld dat G op februari 2013 door de RvC rechtsgeldig is benoemd tot interim-CEO tot de eerstvolgende AvA. Verweerder 1 is in die conclusie vermeld als advocaat van L.

5    BEOORDELING

5.1    G heeft tegen de beslissing van de raad, waarin zijn klachten over het optreden van verweerders ongegrond zijn verklaard, zes grieven aangevoerd.

5.2    De eerste grief die zich richt tegen de door de raad vastgestelde feiten, behoeft geen nadere bespreking, nu deze zijn behandeling heeft gevonden in door het hof in zijn beslissing tot uitgangspunt genomen feiten.

5.3    De tweede grief heeft betrekking op de klachtomschrijving door de raad. De raad heeft de klachtomschrijving als vermeld in de brief van mr. G van 20 mei 2014 aan de deken tot uitgangspunt genomen en deze is ook de grondslag geweest van de tussen partijen gewisselde stukken en de behandeling door de raad. Deze dient dan ook in hoger beroep bij het hof tot uitgangspunt. De grief wordt verworpen.

5.4    Het hof zal de grieven drie tot en met zes gezamenlijk behandelen, nu G daarmee kennelijk wil betogen dat het achterhouden van belangrijke informatie en het bewust niet overleggen van het besluit van 12 februari 2013 van de RvC in een procedure tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert onder meer wegens strijd met gedragsregel 30 en met artikel 21 Rv.

5.5    Het hof overweegt als volgt:

5.6    Terecht heeft de raad overwogen dat aan advocaten in de behartiging van belangen van een cliënt een grote mate van vrijheid toekomt om deze te dienen op een wijze die hen, in overleg met de cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid vindt onder meer haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen.

5.7    Of en in hoeverre een advocaat  die grens overtreedt en in strijd handelt met de op hem rustende zorgvuldigheid bij het poneren van feiten of stellingen in processtukken is, mede gezien de door hem in acht te nemen kernwaarde van partijdigheid, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, de ernst en omvang van zijn mededelingen, de mate van waarschijnlijkheid dat de rechter de mededeling in een processtuk als doorslaggevend aanmerkt  en de mate van waarschijnlijkheid dat de tegenpartij (zoals G) hier op bedacht had kunnen zijn.

5.8    Het hof is van oordeel dat in het geschil tussen G en L over de rechtsgeldigheid van (benoemings)besluiten de door verweerders gekozen formuleringen in de processtukken niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar  kunnen worden aangemerkt. Dat geldt evenzeer voor het niet (uit eigen beweging) overleggen  van het verslag van de vergadering van de RvC van 12 februari 2013. G  baseerde zich immers primair op de nakoming van de CA. L betwistte de rechtsgeldigheid van die CA in de relatie tussen L en G. Dat L  ook de benoeming tot interim-CEO bij besluit van 12 februari 2012 betwistte kon door G  eenvoudig weerlegd worden door overlegging van de aan hem toegezonden notulen. De stelling van L is ook voor de rechter geen doorslaggevend argument voor zijn beslissing geweest.

5.9    Voorts neemt het hof in aanmerking dat L zich in het verdere verloop van de procedure(s) tussen partijen  heeft beroepen op de vernietigbaarheid van dat besluit wegens bedrog en dwaling.

5.10    De door G aangevoerde  schending van verweerders van artikel 21 Rv is, wat daar verder van zij, niet de norm waaraan de tuchtrechter het optreden van een advocaat toetst. Dat is immer artikel 46 Advocatenwet.

5.11    Het voorgaande leidt er toe dat de grieven geen doel treffen en dat de beslissing van de raad moet worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 april 2015 met het nummer 53/14.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. J.R. Krol, A.D.R.M. Boumans, G.J.L.F. Schakenraad en E.M. Soerjatin, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2016.

   

griffier        voorzitter                     

         

De beslissing is verzonden op 18 januari 2016.