Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-06-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:130

Zaaknummer

160006

Inhoudsindicatie

Klacht over advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft met zijn optreden de hem toekomende vrijheid, om de belangen van zijn cliënt te behartigen, niet overschreden. Bekrachtiging oordeel raad.

Uitspraak

Beslissing

van 27 juni 2016   

in de zaak 160006

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 7 december 2015, onder nummer 15-139A, aan partijen toegezonden op 7 december 2015, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2015:291.  

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 5 januari 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 25 april 2016, waar klager en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet als volgt:

a)     verweerder is tekortgeschoten, omdat:

    -     de boedelscheiding maar niet tot stand komt;

    -    zijn cliënte en hij niet zijn verschenen op de zitting van 8 mei 2012;

    -    verweerder niets heeft ondernomen om zaken als een 4-gesprek en de verdeling van de gemeenschap beter c.q. actiever te regelen;

    -    verweerder tijdens zittingen onwaarheden heeft verkondigd en op die manier een vijandige sfeer heeft gecreëerd;

    -    verweerder hoge kinderalimentatie heeft geëist en vervolgens een deurwaarder heeft ingeschakeld om de druk te verhogen;

    -    verweerder zijn manier van zaken doen neigt naar chantage.

b)    verweerder niet heeft gereageerd op aan hem gerichte brieven en/of e-mails van 10 januari 2014 en 12, 22 en 24 december 2014 van de advocate van klager.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerder heeft de ex-echtgenote van klager bijgestaan in de echtscheidingsprocedure vanaf maart 2012. Voordien werd de cliënte van verweerder bijgestaan door een andere advocaat, zijn voorlopige voorzieningen gevraagd en verkregen en is de datum voor de mondelinge behandeling van het echtscheidingsverzoek bepaald op 8 mei 2012.

4.2    Verweerder en zijn cliënte zijn ter zitting op 8 mei 2012 niet verschenen, nadat verweerder – vergeefs – uitstel van de mondelinge behandeling had gevraagd.

4.3    De echtscheidingsbeschikking van 11 oktober 2012 is op 28 januari 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De beschikking bevat onder meer het bevel om tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden te komen. Ten tijde van het indienen van de klacht door klager in januari 2015 was nog geen convenant tussen klager en zijn ex-echtgenote tot stand gekomen.

4.4    Over hoofdverblijfplaats, zorgregeling en onderhoudsbijdrage voor het minderjarige dochtertje van klager en zijn ex-echtgenote bestond geen overeenstemming en zijn verschillende procedures, ook in hoger beroep, gevoerd.

4.5    Verweerder heeft in 2013 de deurwaarder ingeschakeld in verband met de incasso van de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie. De advocaat van klager heeft verweerder trachten te bewegen de incasso van de kinderalimentatie voorlopig achterwege te laten in afwachting van de beslissing van het gerechtshof daarover, waarop verweerder niet is ingegaan. Het Gerechtshof heeft bij beschikking van 18 september 2014 de door klager te betalen kinderalimentatie en zorgregeling vastgesteld. Klager heeft op 5 februari 2015 de rechtbank verzocht de beschikking van het hof te wijzigen. Nadien hebben klager en zijn ex-echtgenote alsnog overeenstemming bereikt over een ouderschapsplan.

5    BEOORDELING 

5.1    De raad heeft de Advocatenwet zoals deze gold tot 1 januari 2015 op de onderhavige zaak toegepast. Omdat de klachten zijn ingediend voor 1 januari 2015 zal ook het hof de Advocatenwet toepassen die gold tot genoemde datum.

5.2    De raad heeft met juistheid voorop gesteld dat de advocaat partijdig is bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt en dat die partijdigheid een van de kernwaarden is van het beroep van de advocaat. Verweerder trad op als advocaat van de wederpartij van klager en behartigde dus niet (mede) de belangen van klager. De door de raad gehanteerde maatstaf ter beoordeling van de vraag of verweerder binnen de grenzen is gebleven van de hem toekomende vrijheid, is in overeenstemming met de vaste rechtspraak van dit hof. De grieven van klager tegen de beslissing van de raad dienen met inachtneming van deze maatstaf te worden beoordeeld.

5.3    Met betrekking tot klachtonderdeel a) overweegt het hof dat sprake was van een gecompliceerde echtscheiding in die zin dat klager en zijn ex-echtgenote zowel met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden als met betrekking tot de zorgregeling en alimentatie voor hun dochtertje tegengestelde en niet eenvoudig te verenigen standpunten innamen. De afwikkeling van een dergelijke echtscheiding brengt voor beide partijen veel emoties mee en leidt er gemakkelijk toe dat over en weer de sfeer, wegens de tegenstrijdige belangen, als vijandig wordt ervaren.

Ten aanzien van de boedelscheiding kan niet worden geoordeeld dat verweerder niets heeft ondernomen. Een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten van verweerder op dat punt is niet gebleken. De keuze van verweerder en zijn cliënte om niet te verschijnen ter zitting van 8 mei 2012 valt binnen de beleidsvrijheid die verweerder als advocaat van de wederpartij van klager toekomt en is in zoverre niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager. Met betrekking tot de kinderalimentatie deed zich de situatie voor dat klager niet voldeed aan een voor tenuitvoerlegging vatbare uitspraak, zodat de cliënte van verweerder aanspraak maakte en mocht maken op de nakoming daarvan. Het inschakelen van de deurwaarder vanwege de achterstand in de betalingen is daarom niet klachtwaardig. Dat verweerder willens en wetens onwaarheden zou hebben verkondigd tijdens zittingen is het hof niet gebleken. Wel lijkt het erop dat verweerder op onderdelen – met betrekking tot aangiften over en weer en een bezoek aan de huisarts – de feiten en omstandigheden onvolledig heeft gepresenteerd. Hierdoor is evenwel geen (onevenredig) nadeel toegebracht aan de belangen van klager, omdat ook klager door een advocaat werd bijgestaan, die waar nodig deze feiten kon betwisten,  aanvullen en/of rechtzetten.

5.4    Met betrekking tot klachtonderdeel b) heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.5    De beslissing van de raad dient op grond van het voorgaande te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 7 december 2015 onder nummer 15-139A.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. H. van Loo, Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. H. van Loo, J.C. van Oven, M. Pannevis en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2016.

   

griffier    voorzitter             

       

De beslissing is verzonden op 27 juni 2016.