Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-06-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:86

Zaaknummer

17-828/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  11 juni 2018

in de zaak 17-828/DB/ZWB

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van  20 november 2017 op de klacht van:

 

klagers

 

tegen:

 

verweerder

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 27 april 2016 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij brief van 11 oktober 2017 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad.  

1.3      Bij beslissing van 20 november 2017 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht deels niet-ontvankelijk deels kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 24 november 2017 verzonden aan klagers.

1.4      Bij brief d.d. 22 december 2017, op 22 december 2017 per fax ontvangen door de raad, heeft de gemachtigde van klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 23 april 2018. Verschenen zijn de gemachtigde van klagers en verweerder. Klagers zijn niet verschenen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van de gemachtigde klagers en de nagekomen brief met bijlage d.d. 9 april 2018 van verweerder.      

 

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klagers in verzet in zoverre niet opkomen. 

 

3          KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    ondanks herhaald schriftelijk verzoek weigert om het dossier aan klagers toe te zenden;

2.    ondanks herhaald schriftelijk verzoek weigert om een kopie toe te zenden van alle declaraties met bijbehorende specificaties en betalingsbewijzen;

3.    excessief heeft gedeclareerd.

3.2      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

Door verweerder is wel excessief gedeclareerd, namelijk een bedrag van € 161.550,= in de periode mei 2008 tot en met januari 2014. Daarvan is een deel groot € 50.584,50 contant voldaan, hetgeen verweerder niet betaamde. Zelfs als de urendeclaraties juist zijn, heeft verweerder onjuist gehandeld door vooraf geen juiste inschatting te geven van de kosten. Pas in 2016 zijn klagers erop gewezen dat de declaraties excessief waren. Naar hun mening is de termijn om hierover te klagen pas aangevangen nadat in januari 2014 de vaststellingsovereenkomst was gesloten.

 

4          BEOORDELING  

4.1      De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium heeft gehanteerd en voorts acht heeft geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

4.2      De raad is van oordeel dat het betoog van klagers dat de klaagtermijn eerst in januari 2014 een aanvang heeft genomen moet worden gepasseerd. Klagers hebben gedurende een groot aantal jaren van verweerders kantoor declaraties ontvangen en waren derhalve reeds sinds een groot aantal jaren op de hoogte van het gedeclareerde bedrag. De raad is dan ook van oordeel dat de voorzitter terecht heeft geoordeeld dat, voor zover de klacht ziet op declaraties van voor 3 juni 2013, de klacht niet-ontvankelijk is ex artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet. Voor zover de klacht ziet op declaraties van na 3 juni 2013 oordeelt de raad dat, ofschoon in verzet alsnog declaraties zijn overgelegd, klagers ook in verzet niet deugdelijk hebben onderbouwd dat en waarom sprake is van excessief declareren. Klagers gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat het aantal in rekening gebrachte uren niet wordt bestreden en dat klagers ook niet klagen over de kwaliteit van de dienstverlening. Voorts blijkt uit de overgelegde stukken dat het uurtarief schriftelijk tussen partijen is vastgelegd. De raad is derhalve van oordeel dat het oordeel van de voorzitter dat van excessief declareren niet is gebleken in stand moet blijven.

4.3      De raad komt tot de slotsom dat de door klagers aangevoerde gronden niet slagen. De voorzitter heeft terecht en op juiste gronden toepassing gegeven aan de artikelen 46g en 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet ongegrond.

 

 

Griffier                                                                       Voorzitter

 

Aldus beslist door mr.  W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte, L.W.M. Caudri , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juni 2018.

 

 

 

Mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 12 juni 2018

 

verzonden aan:

-  klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

 

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing   geen rechtsmiddel open.