Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-03-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:24

Zaaknummer

6400

Inhoudsindicatie

Grenzen van vrijheid niet onverschreden, hoewel meer distantie beter was geweest. Opmerkingen over vervalst stuk en familierelatie tussen klager en zijn cliënt begrijpelijk. Klacht tegen advocaat wederpartij ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 18 maart 2013

in de zaak 6400

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 5 maart 2012, onder nummer R.3529/10.159, aan partijen toegezonden op 6 maart 2012, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel berisping is opgelegd.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 3 april 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager;

- e-mailbericht van verweerder aan het hof van 31 december 2012.

- de brief van verweerder aan het hof van 3 januari 2013.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 januari 2013, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van enkele pleitnotities.

3 KLACHT

3.1 De klacht behelst dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt daar iedere feitelijke grondslag voor iedere aantijging/beschuldiging ontbreekt en met het (blijven/en doorgaand) zwartmaken van klager (en zijn cliënt) geen enkel redelijke cliëntbelang gediend is.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2 Verweerder treedt op als advocaat voor een verzekeringsmaatschappij in een geschil met T. Klager treedt op als advocaat van T. Tussen de verzekeringsmaatschapij en T. zijn meerdere inhoudelijke procedures gevoerd, die alle in het voordeel van de verzekeringsmaatschappij zijn beslecht. Daarnaast heeft het geschil geleid tot een elftal tuchtrechtelijke procedures tegen verweerder, ingediend door zowel klager als diens cliënt, dan wel voormalige kantoorgenoten van klager. Sommige klachten zijn gegrond verklaard, andere niet. Een en ander heeft er toe geleid dat de verhouding tussen verweerder en klager bijzonder verstoord is.

4.3 Klager en T. hebben een familiaire relatie in die zin dat T. de partner is van een zus van klager.

4.4 Op 12 november 2009 vond voor het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch een pleidooi plaats in het door klager ingestelde hoger beroep tegen een beslissing van de voorzieningenrechter. Klager had aan zijn pleitnota producties met nummer 33 tot en met 41 gehecht, welke producties hij kort voor de pleidooizitting op 9 en 11 november 2009 aan het gerechtshof en verweerder had gezonden. In de procedure voor de voorzieningenrechter had klager eerder namens T. een vervalst stuk in het geding gebracht. Verweerder stelde onder meer in zijn pleitnota:

“Vandaag heeft dit duo (want ik scheer T en zijn advocaat (hof: klager), die de brief aan dit Hof van 9 november 2009 heeft opgesteld en er daarmee blijk van heeft gegeven dat hij inmiddels geen enkele distantie meer heeft en nog slechts als zwager-vertegenwoordiger en niet meer als advocaat-vertegenwoordiger van zijn cliënt optreedt, inmiddels maar over één kam) dan nog de “moed” om 6 jaar na de verzekeringsclaim met nog weer “nieuwe stukken” op de proppen te komen en wel stukken uit 1997 (!) die T.

- noch bij het presenteren van de verzekeringsclaim in 2003,

- noch bij het kort geding in 2007 (waarvan dit hoger beroep is ingesteld),

- noch bij de strafzaak in 2007 waarbij T. vanwege het doen van valse aangifte (de aangifte die de basis voor de valse verzekeringsclaim vormt) is veroordeeld,

- noch in de Amsterdamse bodemprocedure in eerste instantie,

- noch in de Amsterdamse bodemprocedure in hoger beroep

heeft gepresenteerd en welke stukken pas naar aanleiding van mijn pleidooi in dat hoger beroep van de Amsterdamse bodemprocedure van 28 oktober 2009 kennelijk, (…), zijn gefabriceerd om 2 dagen voor dit Bossche hoger beroep aan u voor te kunnen leggen in een zoveelste poging om een rechter zand in de ogen te strooien.

Die stukken zijn weliswaar te laat ingediend om nog acht op te kunnen slaan, waarover hierna meer, maar demonstreren dat het duo T/V definitief alle in procedures (en daarbuiten) geldende regels aan de laars lapt en geen enkele rem meer heeft waar het gaat om het in het geding brengen van kennelijk valse documenten of het innemen van bij voorbaat onhoudbare stellingen.”

5 BEOORDELING

5.1 De raad heeft overwogen dat in de onder 4 geciteerde pleitnota geen feiten of omstandigheden zijn te vinden die grond geven voor de stelling dat klager en zijn cliënt over één kam te scheren zijn. De uitlatingen van verweerder hebben immers enkel betrekking op de stukken die klager namens zijn cliënt in het geding heeft gebracht en hebben niet betrekking op de door verweerder beweerde wetenschap bij klager dat het om valse stukken zou gaan. Door klager over één kam te scheren met zijn cliënt en de verwijten aan die cliënt ook aan klager toe te rekenen, heeft verweerder zich nodeloos grievend over klager uitgelaten, aldus de raad. De raad heeft dan ook overwogen dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.2 Verweerder stelt dat zijn uitlatingen niet onnodig grievend zijn en niet onnodig. Hij wijst erop dat zijn cliënte in twee instanties in de bodemprocedure in het gelijk is gesteld, dat de cliënt van klager ook in het kort geding dat vooraf ging aan de bodemprocedure een vals stuk in het geding had gebracht, op grond waarvan de voorzieningenrechter betrokkene in de werkelijke kosten van de procedure veroordeelde, zoals ook het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft gedaan in de procedure waarin de pleitnota is genomen met bovenstaand citaat. Verweerder verwijt klager dat hij zich in de procedure voor het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft gedragen op een wijze die niet door de beugel kan. Hij stelt een gebrek aan distantie en objectiviteit bij klager die in deze procedure voor zijn zwager optrad.

5.3 Hoewel verweerder er naar het oordeel van het hof beter aan had gedaan indien hij zijn pleitnota met meer distantie en met gematigder woordkeuze had geschreven, is het hof van oordeel dat verweerder niet de grenzen van de hem toekomende vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt heeft overschreden. Verweerder was onaangenaam verrast om in een hoger beroep van een kort geding over een kwestie die in de bodemprocedure al was uitgeprocedeerd, met “nieuwe” stukken uit 1997 te worden geconfronteerd twee dagen voor het betreffende pleidooi. Dat verweerder daarvan een punt maakte, is begrijpelijk, te meer daar klager namens T. in het kort geding al eerder een vervalst stuk in het geding had gebracht. Dat verweerder ook een punt maakte van de familiaire relatie tussen klager en T., acht het hof evenzeer begrijpelijk. Over het algemeen is het immers voor een advocaat niet raadzaam om voor familie of mensen die tot zijn nauwe kring behoren, op te treden. Dat klager stelt dat hij de zaken voor T. met professionaliteit en distantie behandelde, maakt dat niet anders. Het hof heeft moeten constateren dat bij klager tijdens de behandeling van de onderhavige klacht de emoties bijzonder hoog opliepen. Ook het gegeven dat het geschil tussen T. en de verzekeringsmaatschappij heeft geleid tot een elftal tuchtrechtelijke procedures tegen verweerder, ingediend door zowel klager als diens cliënt, dan wel voormalige kantoorgenoten van klager, is niet direct een aanwijzing voor de distantie en het gevoel voor relativiteit die bij een professionele behandeling past. Dat de verhoudingen tussen verweerder en klager daardoor op scherp zijn komen te staan mag duidelijk zijn. In dit licht bezien en gelet op alle omstandigheden is het hof van oordeel dat verweerder in de onderhavige zaak geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De beslissing waarvan beroep zal dan ook worden vernietigd.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van 5 maart 2012 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage, genomen onder nummer R. 3529/10.159;

en, opnieuw rechtdoende:

- verklaart de klacht van klager ongegrond.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, G.J.S. Bouwens en W.J. van Andel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2013.