Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-12-2016
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2016:237
Zaaknummer
160110
Inhoudsindicatie
Klacht tegen een deken. Klachtonderdelen dat de deken klager met zijn kantoorbezoek heeft misleid door te doen alsof zijn bezoek alleen diende om dossiers in te zien terwijl het oogmerk was om kopieën van documenten uit die dossiers te maken en mee te nemen, en dat de deken verzuimd heeft om aan klager concreet aan te geven wat het doel van het onderzoek was, zijn ook in hoger beroep ongegrond. De deken is binnen de bandbreedte van zijn bevoegdheden als toezichthouder als bedoeld in artikel 5.17 Awb en de Handreiking toezicht en handhaving. De deken hoeft in deze fase van het onderzoek geen informatie te geven over de aard en afkomst van het signaal. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de deken geprobeerd heeft de cliënt van klager over te halen om naar een andere advocaat te stappen, zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond is. Bekrachtiging.
Uitspraak
Beslissing
van 19 december 2016
in de zaak 160110
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 21 maart 2016, gewezen onder nummer 15-598/A/A, aan partijen toegezonden op 21 maart 2016, waarbij de klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2016:73.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 19 april 2016 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de brief van verweerder van 28 juni 2016;
- de brief van verweerder van 29 juni 2016;
- de brief van verweerder van 5 juli 2016;
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 31 oktober 2016, waar klager, verweerder en mw. mr. L (medewerker Bureau van de Orde) zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij klager met betrekking tot het kantoorbezoek heeft misleid door te doen alsof zijn bezoek alleen diende om dossiers in te zien terwijl het oogmerk was om kopieën van documenten uit die dossiers te maken en mee te nemen;
b) hij heeft nagelaten om concreet aan klager aan te geven wat het doel van het onderzoek was ten behoeve waarvan hij het kantoor van klager bezocht;
c) hij in zijn gesprekken met cliënte D haar dusdanig heeft bejegend dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
3.2 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel a) dat Gedragsregel 37 impliceert dat de deken tegenover de advocaat transparant dient te zijn en de advocaat dient te informeren welke inlichtingen hij wil hebben, waarom hij die inlichtingen nodig heeft en in welke vorm hij de inlichtingen wenst te ontvangen.
3.3 Ter toelichting op klachtonderdeel b) stelt klager dat het de plicht van verweerder was om voorafgaande aan het bezoek van 20 januari 2015 aan te geven wat de inhoud van de melding is geweest die hem ertoe heeft aangezet om bepaalde dossiers in te willen zien.
3.4 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel c) dat verweerder heeft geprobeerd om cliënte D over te halen om naar een andere advocaat over te stappen.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Klager is advocaat en heeft kantoor gehouden in het arrondissement waar verweerder deken is. Klager heeft zijn kantoor inmiddels verplaatst naar [plaatsnaam].
4.2 Op 16 januari 2015 heeft verweerder de secretaresse van klager telefonisch laten weten dat hij op 20 januari 2015 twee door klager behandelde dossiers (van cliënte D en de erven D) wenste in te zien. Klager was op dat moment geschorst en verbleef in het buitenland. Klager heeft vervolgens bij monde van diens secretaresse voorgesteld het kantoorbezoek te plannen na diens terugkomst op 26 januari 2015. Verweerder heeft met dit voorstel niet ingestemd en heeft alsnog op 20 januari 2015 het kantoor van klager samen met een stafmedewerker bezocht.
4.3 Vanwege de afwezigheid van klager heeft verweerder de vaste waarnemer van klager, mr. G, uitgenodigd om aanwezig te zijn tijdens het kantoorbezoek. Mr. G is op deze uitnodiging niet ingegaan.
4.4 Tijdens het bezoek van verweerder aan het kantoor van klager zijn in opdracht van verweerder ongeveer 150 pagina’s uit de twee onderzochte dossiers gekopieerd. Verweerder heeft de kopieën na afloop van het bezoek meegenomen. Tijdens het bezoek waren de secretaresse van klager en de heer F, de echtgenoot van de secretaresse, aanwezig.
4.5 Het onderzoek (inclusief kantoorbezoek) heeft voor verweerder geen aanknopingspunten opgeleverd die noopten tot nader optreden door verweerder als deken. Wel zijn de dossiers overgedragen aan de deken in [plaatsnaam].
4.6 Op enig moment voor het kantoorbezoek heeft cliënte D met verweerder gesproken over de hoogte van de declaraties van klager. Ook na het kantoorbezoek op 20 januari 2015 hebben verweerder en cliënte D nog contact met elkaar gehad.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht is ingediend op 27 januari 2015 zodat de Advocatenwet zoals deze geldt sinds 1 januari 2015 van toepassing is.
5.2 De raad heeft ter zake de klachtonderdelen a) en b) in de bestreden beslissing geconcludeerd dat verweerder zijn bevoegdheden als deken niet heeft overschreden. De acties van verweerder waren gericht op het verkrijgen van informatie en om zich een beeld van de zaak te kunnen vormen nadat hem een ernstig signaal had bereikt over de betreffende dossiers van klager. Verweerder heeft aldus het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad.
5.3 De grieven van klager zijn allereerst gericht tegen de overweging van de raad dat de deken zijn onderzoek niet in het kader van zijn toezichthoudende taak heeft uitgevoerd. Volgens klager had de deken geen bevoegdheid om dossiers in te zien en daarvan afschriften te laten maken en was klager gerechtigd om aan zijn medewerking voorwaarden te stellen, namelijk dat de deken klager had moeten informeren welke inlichtingen hij wilde hebben, waarom hij die inlichtingen wilde hebben en om de inhoud van de melding aan te geven die de deken ertoe had aangezet om de dossiers D en erven D in te zien. Het was de deken niet toegestaan tijdens de afwezigheid van klager afschriften van stukken uit de dossiers te laten maken en mee te nemen. Bovendien had de deken erop moeten toezien dat de heer F, die geen kantoormedewerker van klager was (en waarvoor geen geheimhoudingsplicht geldt), de dossiers niet onder ogen zou krijgen.
5.4 Het hof stelt allereerst vast dat in hoger beroep niet langer ter discussie staat dat de deken toezichthouder is zoals bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht en in die hoedanigheid heeft gehandeld. Op grond van art. 5.17 Awb is een toezichthouder bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden (lid 1) en bevoegd van de gegevens en bescheiden kopieën te maken (lid 2). Het beroep van klager tegen het andersluidende oordeel van de raad hieromtrent is dan ook gegrond. Een en ander leidt echter niet, zoals volgt uit het hiernavolgende, tot een andere uitkomst.
5.5 Daarnaast overweegt het hof dienaangaande als volgt. De deken houdt toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Advocatenwet (art. 45a, eerste lid, Advw) en de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (art. 45a, tweede lid Advw jo. art. 24, zesde lid, Wwft). Dit toezicht bestaat uit het verzamelen van informatie, het analyseren daarvan en het interveniëren indien dat noodzakelijk is en is doorgaans de eerste schakel in het handhavingsproces.
5.6 De deken heeft ter zitting gewezen op de per 1 januari 2015 geldende “Handreiking toezicht en handhaving” waarin de bevoegdheden van de deken als toezichthouder nader zijn ingekaderd. Volgens deze handreiking moet de dekenzijn bevoegdheid op de voor de advocaat of zijn kantoor minst belastende wijze uitoefenen.
5.7 In dit geval heeft de deken van een derde een signaal over klager gekregen, inhoudende(een vermoeden van) zwendelarij met betrekking tot geldbedragen, contante opnames, een bedreigende en intimiderende houding van klager en het doen ondertekenen van cheques en/of kwitanties zonder dat daaraan daadwerkelijke transacties ten grondslag lagen. Op grond van dit signaal heeft verweerder verzocht om inzage in twee nader genoemde dossiers. De deken heeft klager in de gelegenheid gesteld om door middel van zijn waarnemer bij het kantoorbezoek aanwezig te zijn, maar van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. De deken heeft het kantoor van klager tijdens kantooruren bezocht en de dossiers ter plekke ingezien. Tijdens het bezoek heeft de deken besloten dat hij naast inzage ook afschriften van stukken uit de bedoelde twee dossiers wilde hebben. Door aldus te handelen is de deken binnen de bandbreedte van zijn bevoegdheden als toezichthouder als bedoeld in art 5.17 Awb gebleven. Anders dan klager meent, bestaat voor de deken in deze fase van het toezicht geen verplichting om aan klager nadere informatie te geven over de aard en afkomst van het signaal. Voorts valt zijn handelwijze binnen de in de eerder genoemde handreiking opgenomen en voor klager minst belastende werkwijze, terwijl ook het maken van kopieën is toegestaan. Waar het gaat om de aanwezigheid van de heer F stelt het hof verder vast dat ter zitting is gebleken dat de heer F de echtgenoot van een bij klager werkzame secretaresse is en hand – en spandiensten voor klager verricht, zoals chauffeursdiensten. Bij het kantoorbezoek was de heer F aanwezig en heeft hij zich gedragen als kantoormedewerker van klager. Naar het oordeel van het hof hoefde de deken onder deze omstandigheden niet erop bedacht te zijn dat de heer F niet onder de kring van geheimhoudings-plichtigen zou vallen. Ook hier valt de deken geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. De grieven tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen a en b zijn dan ook tevergeefs voorgesteld. Het hof hecht er nog wel aan op te merken dat het ongelukkig is dat klager nimmer te horen heeft gekregen dat het onderzoek geen aanknopingspunten heeft opgeleverd die noopten tot nader optreden door verweerder als deken. Deze omissie vloeit kennelijk voort uit de omstandigheid dat klager zijn praktijk heeft verplaatst naar [plaatsnaam] en de onderhavige dossiers zijn overgedragen aan de deken in [plaatsnaam].
5.8 De raad heeft klachtonderdeel c) ongegrond verklaard omdat de raad niet als vaststaand heeft kunnen aannemen dat klagers stelling dat verweerder geprobeerd heeft een wig tussen hem en cliënte D te drijven, juist is.
5.9 Klager heeft als grief tegen het oordeel van de raad met betrekking tot klachtonderdeel c) aangevoerd dat de raad voorbij is gegaan aan de inhoud van een opgenomen gesprek tussen klager en cliënte D.
5.10 Met betrekking tot klachtonderdeel c) heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij cliënte D weliswaar enkele malen heeft gesproken, maar dat de inhoud van het opgenomen gesprek tussen klager en cliënte D niet juist is. Cliënte D is, aldus verweerder, slechts terugverwezen naar klager toen zij liet weten ontevreden te zijn over diens optreden en met name over diens facturen.
5.11 Met betrekking tot klachtonderdeel c) overweegt het hof dat slechts is komen vast te staan dat zowel voorafgaand aan als na het kantoorbezoek op 20 januari 2015 contact is geweest tussen verweerder en cliënte D. Gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder heeft het hof ook in hoger beroep niet op objectief verifieerbare wijze kunnen vaststellen dat verweerder heeft geprobeerd om cliënte D over te halen naar een andere advocaat over te stappen over haar anderszins tijdens die contacten dusdanig heeft bejegend dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
5.12 De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 21 maart 2016 onder nummer 15-598/A/A.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, A.J.M.E. Arpeau, R.H. Broekhuijsen en V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2016.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 19 december 2016.