Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-11-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:289
Zaaknummer
6600
Inhoudsindicatie
Hof komt tot andere beoordeling van de klachten dan de raad. Klacht over misbruik van vertrouwelijke informatie uit een driegesprek met een psycholoog en uit een mediation gegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 11 november 2013
in de zaak 6600
naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:
verweerders sub 1 en 2
tegen:
klaagster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 8 oktober 2012, onder nummer 12-029A en 12 030A, aan partijen toegezonden op 8 oktober 2012, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerders voor wat betreft klachtonderdeel a, wat betreft het onjuist informeren van de rechtbank, gegrond is verklaard en onderdeel a voor het overige ongegrond is verklaard, klachtonderdeel b gegrond is verklaard, de overige klachtonderdelen ongegrond zijn verklaard en de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder LJN YA3351.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 6 november 2012 ter griffie van het hof ontvangen. De memorie waarbij verweerders van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 7 november 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klaagster;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- de brief van de gemachtigde van verweerders aan het hof van 9 januari 2013;
- de brief van klaagster aan het hof van 6 februari 2013;
- de brief van klaagster aan het hof van 20 augustus 2013;
- de nadere memorie in wederzijds appel van verweerders, ingekomen ter griffie op 28 augustus 2013;
- de e-mail van klaagster aan het hof van 29 augustus 2013;
- de brief van klaagster aan het hof van 10 september 2013.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 september 2013, waar klaagster met haar zuster en verweerders met hun gemachtigde zijn verschenen.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 advocatenwet doordat verweerders:
a) vertrouwelijke informatie hebben misbruikt en de rechtbank onjuist hebben geïnformeerd. Het gaat om informatie verkregen uit een driegesprek, een mediation en vertrouwelijke gesprekken tussen partijen met de financieel adviseur van klaagster;
b) uitlatingen hebben gedaan die klaagster als onnodig grievend heeft ervaren;
c) niet nauwgezet en zorgvuldig zijn in financiële aangelegenheden en niet streven naar het treffen van een regeling in der minne.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Verweerders treden op als advocaten van de ex-echtgenoot van klaagster in een echtscheidingsprocedure c.a. In oktober 2008 hebben verweerders in deze procedure in een verweerschrift gesteld:
“De man vindt het evenwel nog erger dat de vrouw in haar opstelling ten aanzien van de omgangsregeling evenmin bereid is om in onderling overleg goede afspraken te maken en zelfs weigert tegemoet te komen aan de alleszins redelijke verzoeken van de man om de thans lopende omgangsregeling in het belang van de kinderen aan te passen, uitsluitend vanwege wraakgevoelens die zij kennelijk jegens de man koestert om het niet slagen van het huwelijk (zoals door de therapeut van de vrouw maar ook door de vrouw zelf is geconstateerd tijdens een driegesprek op 2 juli 2008 waaraan de man deelnam in de hoop dat dit de onderlinge communicatie wat zou verbeteren). (…….) De vrouw heeft overigens, tijdens een driegesprek met haar psycholoog, waar de man op verzoek van de vrouw aan had deelgenomen, om te proberen zo alsnog de communicatie tussen hem en de vrouw te verbeteren, toegegeven dat deze houding ten opzichte van de omgang met de man in strijd met de belangen van de kinderen is en geheel is ingegeven door wraakgevoelens die zij jegens de man koestert en er uitsluitend op gericht is om de man te treffen.”
4.2. In 2009 hebben gesprekken plaatsgevonden tussen de ex-echtgenoot en de financieel adviseur van klaagster. Voorafgaand daaraan heeft de financieel adviseur aan de ex-echtgenoot bij e-mail van 10 februari 2009 bericht:
“(…….)
Om deze discussie vrij te kunnen aangaan, stellen wij voor dat het gesprek plaatsvindt:
- onder voorbehoud van rechten en weren en ieder ander denkbaar voorbehoud……
- onder strikte geheimhouding… Ik heb met [klaagster] afgesproken dat ik onder geen voorwaarde als getuige kan worden opgeroepen terzake deze bespreking.….
- Als wij voortgang kunnen boeken tijdens het gesprek, dan maak ik een concept besprekingsverslag dat ik (voor bespreking ervan met [klaagster], aan u voorleg zodat wij het samen eens zijn over het besprokene. Dit document is slechts een besprekingsverslag en geen vastlegging van afspraken. Er mag pas overeenstemming worden aangenomen als deze overeenstemming expliciet schriftelijk is vastgelegd en door u en [klaagster] is ondertekend;
- Ik ben niet gemachtigd om zelfstandig voorstellen te doen of te accepteren…… “
Bij e-mail van 16 februari 2009 heeft de financieel adviseur aan klaagster en haar ex-echtgenoot bericht:
“…….
In vervolg op het gesprek dat ik afgelopen donderdag met [de ex-echtgenoot] had, hebben we afgesproken dat ik een overeenkomst zou voorbereiden met daarin de volgende inhoud:
……
Al hetgeen tussen nu en 14 april gebeurd in het kader van dit traject is vertrouwelijk, onder voorbehoud van rechten en weren en mag niet in een eventuele toekomstige procedure worden ingebracht………”
Bij brief van 23 februari 2009 heeft de ex-echtgenoot van klaagster aan de financieel adviseur geschreven:
“……
Verder hecht ik er aan om ook de inhoudelijke totaalafspraken die we gemaakt hebben en die jij met [klaagster] hebt afgestemd, nu vast te leggen, zodat we spoedig tot een afronding kunnen komen.
Bij deze:
…….
Voor de goede orde bericht ik je nog dat ik, als het bovenstaande ook zoals we hebben afgesproken wordt vastgelegd en uitgevoerd, geen moeite heb met hetgeen je schreef over de vertrouwelijkheid en het oproepen van jou als getuige, maar dat ik me wel het recht voorbehoudt om deze brief in een eventuele procedure te gebruiken, daarover hebben we namelijk geen afspraken gemaakt.
…..”
Op 7 april 2009 heeft de advocaat van klaagster aan verweerders een e-mail gezonden van de financieel adviseur aan klaagster en haar ex-echtgenoot, die onder meer inhoudt:
“……
Een eerste randvoorwaarde voor een kans op succesvolle afronding, is dat het overleg onder alle mogelijke voorbehouden plaatsvindt. Dit is voorafgaand aan het gesprek in mijn email van 10 februari expliciet uitgewerkt……..”
Bij e-mail van 11 juli 2009 heeft de ex-echtgenoot van klaagster aan de financieel adviseur geschreven:
“Inmiddels heb ik [verweerder sub 1] zoals gezegd de totaalregeling in een convenant laten opnemen op basis van wat wij bespraken (zie bijlage). Van [klaagster] en haar advocaat horen we evenwel niets meer terug de laatste tijd………… Bij deze stuur ik je de conceptversie van het convenant, omdat jij de totstandkoming daarvan richting mij hebt begeleid en geaccordeerd en de fiscale en accountantstechnische gevolgen van de gekozen bewoordingen voor [klaagster] kan beoordelen……..”
In een verweerschrift in de procedure van augustus 2009 hebben verweerders namens de ex-echtgenoot het volgende gesteld:
“……..
De inspanningen van de man om nogmaals te trachten tot een minnelijke regeling te komen, zijn evenwel niet voor niets geweest; een en ander heeft uiteindelijk geresulteerd in een – met behulp van de financieel adviseur van de vrouw – tussen partijen overeengekomen totaalregeling voor de afwikkeling van de financiële gevolgen van de echtscheiding!....……”
Hierbij is het ongetekende, in de email van 11 juli 2009 bedoelde convenant in het geding gebracht.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 23 juni 2010 de stelling van de ex echtgenoot van klaagster dat tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen is, verworpen.
4.3 In een verweerschrift van juli 2011 hebben verweerders namens de ex-echtgenoot van klaagster gesteld:
“…..Ten aanzien van dit huis is in 2007 bij de mediator afgesproken dat dit verkocht zou worden……..”
4.4 Klaagster heeft op 21 juli 2011 een klacht tegen verweerders bij de deken ingediend. Op 26 juli 2012, kort voor de mondelinge behandeling bij de raad op 6 augustus 2012, heeft klaagster aan de raad een brief gezonden die verweerder sub 1 op 7 februari 2012 had gestuurd aan de door de rechtbank benoemde financieel deskundige.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft in zijn beslissing, waarvan beroep, het beroep van verweerders op niet-ontvankelijkheid van de klacht wegens te lang tijdsverloop verworpen.
5.2.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a heeft de raad overwogen dat van het gesprek met de psycholoog, de mediation en het overleg met de financieel adviseur niet gebleken is van overeengekomen vertrouwelijkheid van deze gesprekken, maar dat verweerders de rechtbank hierover wel steeds onjuist hebben geïnformeerd. Dit klachtonderdeel werd dus deels gegrond verklaard (met betrekking tot het onjuist informeren) en voor het overige ongegrond.
5.2.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b oordeelde de raad dat de door klaagster aangegeven uitlatingen in hun totaliteit en in onderlinge samenhang beschouwd onnodig grievend zijn voor klaagster, waarbij de raad met name het oog had op de faxbrief van verweerder sub 1 van 7 februari 2012. Dit klachtonderdeel is gegrond verklaard.
5.2.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c heeft de raad geoordeeld dat zij op basis van het klachtdossier en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen, niet heeft kunnen vaststellen dat verweerders niet nauwgezet en/of zorgvuldig zijn in hun financiële aangelegenheden noch dat zij niet streven naar een regeling in der minne. Dit klachtonderdeel is ongegrond verklaard.
5.3.1 Klaagster heeft hoger beroep ingesteld van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen a (misbruik van vertrouwelijke informatie) en c. Verweerders hebben hoger beroep ingesteld van de gegrond verklaarde klachtonderdelen a (onjuist informeren) en b.
5.3.2 Klaagster heeft in het bijzonder de volgende grieven aangevoerd. De financieel adviseur heeft in zijn e-mails van 10 en 16 februari 2009 aangegeven dat de gesprekken met de ex-echtgenoot van klaagster onder strikte geheimhouding zouden plaatsvinden. De ex-echtgenoot heeft dat stilzwijgend geaccepteerd. In strijd daarmee hebben verweerders in augustus 2009 een convenant in de procedure overgelegd dat via de financieel adviseur tot stand zou zijn gekomen. Dat was onjuist en in strijd met de overeengekomen geheimhouding. Klaagster stelt dat er inmiddels opnieuw naar een regeling in der minne wordt gestreefd en dat zij niet wil dat dit traject weer misbruikt wordt.
5.3.3 Verweerders hebben de volgende grieven aangevoerd.
I. De raad heeft de feiten onvolledig vastgesteld.
II. In de uitspraak ontbreekt een bespreking van de verweren van verweerders.
III. De raad is op essentiële stellingen van verweerders niet ingegaan.
IV, V, VI en VII.
Bij het gegrond verklaarde deel van klachtonderdeel a heeft de raad een verkeerde maatstaf toegepast. De beslissing op dit onderdeel is gebaseerd op onjuiste feiten, gaat buiten de rechtsstrijd en is onlogisch. Er is geen acht geslagen op aangeleverde bewijsstukken.
VIII. Bij het oordeel over de onnodig grievende uitlatingen is de verkeerde maatstaf toegepast. De brief van 7 februari 2012 kan geen deel uitmaken van de klacht.
IX. Het beroep op niet-ontvankelijkheid wegens termijnoverschrijding is ten onrechte verworpen.
5.4.1 De grieven I en II van verweerders worden verworpen. Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld. Daarbij neemt het hof – evenals de raad - alleen die feiten op, die hij relevant acht voor de uitspraak. In de beoordeling door de raad van de klachtonderdelen is steeds het verweer van verweerders meegewogen. Daarvoor is niet noodzakelijk dat de gevoerde verweren ook afzonderlijk worden genoemd.
5.4.2 Het hof zal eerst grief IX van verweerders behandelen. De raad heeft bij de beoordeling van het beroep van verweerders op niet-ontvankelijkheid terecht voorop gesteld dat daarbij twee belangen dienen te worden afgewogen, en wel enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, en anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Er kan daarbij geen vaste termijn worden aangehouden.
Klaagster heeft haar klacht bij de deken ingediend op 21 juli 2011. De klacht betreft het handelen van verweerders vanaf oktober 2008 tot aan het indienen van de klacht (en daarna) in een echtscheidingsprocedure die nog steeds niet definitief is afgerond. Specifieke momenten waarop verweerders volgens klaagster klachtwaardig gedrag vertoonden zijn oktober 2008, augustus 2009 en juli 2011. Dat de gegrond verklaarde onderdelen van de klacht het langst geleden zouden zijn is niet juist en overigens ook niet van belang. Verweerders hebben niet gesteld, noch is gebleken, dat zij door het tijdsverloop zijn belemmerd in hun mogelijkheden om verweer te voeren. Al deze omstandigheden in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat hier niet een te lange periode is verstreken om klaagster ontvankelijk te achten. De raad heeft het beroep van verweerders op niet-ontvankelijkheid terecht verworpen.
5.4.3 Verweerders hebben in een processtuk mededelingen gedaan over de inhoud van een gesprek dat klaagster en haar ex-echtgenoot hadden met de psycholoog van de vrouw. Naar het oordeel van het hof vloeit de vertrouwelijkheid van een dergelijk gesprek reeds voort uit de aard daarvan, ook al is daarover geen formele afspraak tot geheimhouding gemaakt. Het bedoelde gesprek betrof immers – zoals verweerders zelf ook in het bewuste processtuk stellen – de achtergronden van het mislopen van het huwelijk en daarmee voor beide echtelieden zeer intieme en persoonlijke aspecten. Het hof acht dan ook, anders dan de raad, de klacht dat verweerders op dit punt vertrouwelijke informatie hebben misbruikt, gegrond. Het beroep van klaagster slaagt in zoverre.
Niet gegrond acht het hof echter de klacht dat verweerders de rechtbank hierover onjuist hebben geïnformeerd. De passage in het verweerschrift dat klaagster wraakgevoelens zou koesteren jegens haar ex-echtgenoot en daarom niet bereid zou zijn zich in de omgangsregeling soepel op te stellen, betreft een interpretatie van de cliënt van verweerders. Hoewel een meer subtiele verwoording de voorkeur zou hebben verdiend is het hof niet van oordeel dat verweerders, door deze interpretatie aan de rechter over te brengen, tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.
5.4.4 Verweerders hebben voorts in een verweerschrift gesteld dat in 2007 bij de mediator door klaagster en haar ex-echtgenoot zou zijn afgesproken dat de woning zou worden verkocht. Uit door verweerders bij nadere memorie overgelegde brieven van een mediator van 27 november 2007 en 4 februari 2008 kan worden afgeleid dat klaagster en haar ex-echtgenoot in die periode enkele gesprekken met een mediator hebben gevoerd, maar dat deze gesprekken niet zijn voortgezet en dat het niet tot ondertekening van een bemiddelingsovereenkomst is gekomen. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat van de geheimhouding, die in een mediationovereenkomst pleegt te worden vastgelegd, geen sprake is. Naar het oordeel van het hof is het, ook al is er nog geen formele geheimhouding afgesproken, niet de bedoeling dat uit gesprekken in de premediationfase mededelingen aan de rechtbank worden gedaan, als het niet tot een mediationovereenkomst komt. De klacht dat verweerders ook op dit punt vertrouwelijke informatie hebben misbruikt, acht het hof dus gegrond. Ook op dit punt slaagt het beroep van klaagster. Dat de aan de rechtbank op dit punt verstrekte informatie onjuist was kan echter niet worden vastgesteld, zodat dat onderdeel van de klacht niet gegrond is.
5.4.5 In een processtuk in augustus 2009 hebben verweerders voor de ex-echtgenoot van klaagster het standpunt ingenomen dat er een definitieve regeling tussen partijen was bereikt. Naar het oordeel van het hof mochten verweerders voor hun cliënt bij de rechtbank de stelling verdedigen dat er een overeenkomst tot stand was gekomen en mochten zij het (niet ondertekende) stuk waarin dat volgens hen was neergelegd, aan de rechtbank presenteren. Daaraan stond niet in de weg dat de gesprekken met de financieel adviseur onder voorbehoud van rechten zijn gevoerd, dat de adviseur geen volmacht had van klaagster, en dat – volgens klaagster – met haar ex-echtgenoot geheimhouding was overeengekomen. Op dit punt acht het hof de klacht dat vertrouwelijke informatie is misbruikt, niet gegrond, evenmin als de klacht dat verweerders hierover onjuiste informatie aan de rechtbank hebben verstrekt.
De klacht houdt immers niet in, en dat is ook niet gebleken, dat verweerders op dit punt opzettelijk onjuiste informatie aan de rechtbank hebben verstrekt. Uit de omstandigheid dat de rechtbank het standpunt van verweerders heeft verworpen kan dat niet worden afgeleid.
Uit het voorgaande blijkt dat de grieven IV, V en VI, voor zover deze zich richten tegen gegrondbevinding van het tweede deel van klachtonderdeel a (onjuiste informatie), slagen.
5.4.6.1Verweerders hebben er bezwaar tegen gemaakt (grief VIII) dat de raad de brief van 7 februari 2012 van verweerder sub 1 aan de door de rechtbank benoemde deskundige heeft meegewogen bij het oordeel over de vraag of verweerders zich over klaagster onnodig grievend hebben uitgelaten.
Klachten tegen een advocaat moeten worden ingediend op de in art. 46c Advocatenwet bepaalde wijze, dus schriftelijk bij de deken. Klaagster heeft de brief van 7 februari 2012 echter pas na het dekenonderzoek, bij brief van 26 juli 2012 aan de raad gezonden en haar hierop gebaseerde klacht in hoger beroep herhaald. In hoger beroep kunnen echter geen nieuwe klachten aan het hof ter beoordeling worden voorgelegd. De klacht dat verweerders zich in de brief van 7 februari 2012 schuldig hebben gemaakt aan onnodig grievende uitlatingen moet als een nieuwe klacht worden beschouwd, nu klachtonderdeel b zoals dat bij de deken is ingediend alleen betrekking had op een aantal passages in processtukken. Om klachten over onnodig grievende uitlatingen te kunnen beoordelen is het immers noodzakelijk dat aan de wederpartij en de tuchtrechter precies wordt aangegeven welke uitlatingen als onnodig grievend zouden moeten worden beschouwd. Het hof zal in deze tuchtzaak de brief van 7 februari 2012 dus buiten beschouwing laten. Grief VIII van verweerders slaagt in zoverre.
5.4.6.2Het hof stelt voorop dat aan een advocaat een ruime mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Het tuchtrecht dient niet ter beknotting van die vrijheid. Die vrijheid is echter niet absoluut, maar vindt haar beperking onder meer hierin, dat de advocaat zich niet ten processe of elders mondeling of schriftelijk onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt.
Klaagster heeft in haar brief aan de deken van 21 juli 2011 de stukken overgelegd waarin volgens haar onnodig grievende uitlatingen voorkomen. Het gaat om de volgende passages uit een aantal door verweerders opgestelde verzoek-/verweerschriften:
- …..door de vrouw getorpedeerde pogingen……
- ……niet oplossingsgerichte houding die de vrouw….ten toon spreidt……
- Het spijt de man bijzonder dat de vrouw op deze manier, uitsluitend om haar financiële positie op oneigenlijke wijze te verbeteren, een goede spoedige en minnelijke afwikkeling van de echtscheiding onmogelijk maakt, en dat zij daarmee de strijd tussen partijen onnodig in stand houdt, hetgeen vooral voor de kinderen van partijen, die na deze onzekere periode gebaat zijn bij ruist en stabiliteit, uiterst belastend is.
- de passage geciteerd in 3.1 van deze uitspraak.
- Op deze manier worden de kinderen misbruikt in de strijd die de vrouw kennelijk met de man gaande wenst te houden. Dat is ongehoord en daar moet per direct een einde aan worden gemaakt…..
- De vrouw heeft evenwel zonder goede reden – ook in deze - geweigerd om daaraan mee te werken en heeft zich met betrekking tot de omgangsregeling ook anderszins onbegrijpelijk en niet in het belang van de kinderen opgesteld.
- De man is ontzettend blij dat het contact met de kinderen zo goed is, ondanks de tegenwerking van de vrouw…..
- Het verzet van de vrouw tegen de gelijktijdige behandeling van het verzoekschrift tot echtscheiding en de voorlopige voorzieningen geeft wederom de non-coöperatieve houding van de vrouw weer, zoals zij die telkenmale laat zien. In het kort volgt hieronder een weergave van de verschillende pogingen die de man heeft ondernomen om tot een minnelijke oplossing re komen, maar die keer op keer stukliepen op de weigerachtige houding van de vrouw om tot een oplossing te komen.
- De vrouw weigerde echter haar huiswerk te doen (…..) en heeft zich na geruime tijd, zonder daarvoor duidelijke redenen aan te geven, uit de mediation terug getrokken.
- De vrouw heeft kennelijk het antwoord van de man niet willen horen.
- Voorts blijft de vrouw weigerachtig in het verlenen van haar medewerking aan de noodzakelijke verkoop van de echtelijke woning.
- Ook in de procedure voorlopige voorzieningen uitte zich de weigerachtige houding van de vrouw door zich te verzetten tegen de gezamenlijke behandeling van het verzoekschrift tot echtscheiding en het treffen van voorlopige voorzieningen, terwijl de vrouw in haar verzoekschrift zelf aangeeft dat het huwelijk duurzaam ontwricht is en dat zij voornemens is om een verzoekschrift tot echtscheiding in te dienen. De hele gang van zaken getuigt van een niet-oplossingsgerichte aanpak.
5.4.6.3Het hof heeft begrip voor de onlustgevoelens die de herhaalde stellingen over haar veronderstelde onwil om aan redelijke oplossingen in de echtscheidingsprocedure mee te werken, en de gevolgen die dat met name voor de kinderen zou hebben, bij klaagster hebben opgeroepen. Minder aanvallende en met meer distantie gebrachte bewoordingen waren zeker denkbaar geweest en hadden ook uiting kunnen geven aan de beleving van de ex-echtgenoot van klaagster.
Verweerders hebben echter in de geciteerde passages geen grievende opmerkingen gemaakt over de persoon van de vrouw en hebben geen onnodige schadelijke informatie over haar opgeschreven, maar (telkenmale) haar gedrag in de echtscheidingsprocedure, zoals hun cliënt dat kennelijk ervaarde, afkeurend beschreven. Naar het oordeel van het hof zijn verweerders de hen toekomende vrijheid daarmee niet te buiten gegaan.
Klachtonderdeel b is mitsdien ongegrond.
5.4.7 Klaagster heeft haar beroep tegen het ongegrond bevinden van klachtonderdeel c niet onderbouwd. Het onderzoek in hoger beroep heeft op dit punt niet geleid tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
5.4.8 De overige grieven van verweerders, voor zover niet reeds afzonderlijk behandeld, falen, zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt.
Voor de duidelijkheid zal het hof de beslissing van de raad vernietigen en opnieuw beslissen.
5.4.9 Het hof acht de maatregel van enkele waarschuwing voor het thans gegrond bevonden deel van klachtonderdeel a (vertrouwelijke informatie misbruikt) passend en geboden.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de raad van discipline van 8 oktober 2012 in de zaken 12-029A en 12-030A;
en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart klachtonderdeel a wat betreft het misbruik van vertrouwelijke informatie verkregen uit een driegesprek met een psycholoog en uit een mediation gegrond;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- legt aan verweerders op de maatregel van enkele waarschuwing.
Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter,
mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, G.R.J. de Groot, G.J.S. Bouwens, M.L. Weerkamp, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2013.