Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-02-2011

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2011:YA1407

Zaaknummer

5820

Inhoudsindicatie

Verwijt van Hoofdofficier van Justitie dat verweerder uit vertrouwelijke stukken had gelekt. Ongegrond, omdat hof oordeelt dat de door het OM opgelegde vertrouwelijkheid geen wettelijke basis kent en schending hiervan geen onbetamelijkheid oplevert en omdat het OM stelt dat de stukken ook verstrekt zouden zijn aan de derde aan stukken waren verstrekt. Ongegrond.

Uitspraak

 

         

14 februari 2011

No. 5820

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerder

tegen:

De Hoofdofficier van Justitie Dordrecht,

klager.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 14 juni 2010, onder nummer R.3357/09.189, aan partijen toegezonden op 15 juni 2010, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel enkele waarschuwing is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 28 juni 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

 

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager;

- schrijven van de gemachtigde van verweerder aan het hof van 29 juli 2010;

- schrijven van de gemachtigde van verweerder aan het hof van 22 november 2010.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 december 2010, waar mr. X. namens klager, alsmede verweerder met zijn gemachtigde zijn verschenen.

3. De klacht

 Klager verwijt verweerder dat hij artikel 46 Advocatenwet en Gedragsregel 10 heeft overtreden terwijl hij aldus handelend tevens de belangen van zijn cliënten (mogelijk) heeft geschaad door:

a. aan hem met een specifiek doel verstrekte, vertrouwelijke informatie (waaronder processtukken) met een ander doel aan derden te verstrekken althans ter inzage te geven;

b. aan hem onder specifieke voorwaarden verstrekte, vertrouwelijke informatie in strijd met die voorwaarden aan derden te verstrekken althans ter inzage te geven.

4. De feiten

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

Verweerder is als advocaat opgetreden voor de moeder van een meisje dat na een ongeval is overleden. In de strafzaak tegen de veroorzaker van het ongeval kwam de cliënte van verweerder op als benadeelde partij. Verweerder heeft op 11 februari 2008 aan de officier van justitie te Dordrecht verzocht om afgifte van een kopie van het politiedossier van het ongeval. Als reden heeft verweerder aangevoerd: “Het is namelijk van uitermate groot belang dat cliënte alle details rondom het ongeval zelf kan lezen en vervolgens een start kan maken met de verwerking daarvan.”

4.2 Verweerder heeft een kopie van het dossier op 7 maart 2008 ontvangen. In de aanbiedingsbrief heeft de officier van justitie vermeld dat de kopie op grond van en met het doel van art. 51a en 51d van het Wetboek van Strafvordering werd verstrekt. Op 8 maart 2008 verscheen op de voorpagina van AD Dordtenaar Drechtsteden Dichtbij een groot artikel over het ongeval, waarin informatie uit het aan verweerder verstrekte dossier werd verstrekt. Ook meldde het artikel dat op 7 maart 2008 het dossier was verstuurd aan een wethouder in Dordrecht.

4.3 Namens een andere cliënte, die eveneens door verweerder werd bijgestaan als benadeelde partij in een strafzaak, heeft verweerder op 25 september 2009 een afschrift van het strafdossier opgevraagd. Op 6 oktober 2009 heeft de officier van justitie enkele stukken uit het dossier aan verweerder verstrekt. In de begeleidende brief schrijft hij: “Volledigheidshalve maak ik u erop attent dat deze stukken uitsluitend ten behoeve van het voeren van het proces aan u en uw cliënt verstrekt worden. Nadrukkelijk meld ik u – gezien een eerdere ervaring met een verstrekking aan u – dat deze stukken niet bedoeld zijn om aan derden, zoals de pers te verstrekken.” Op de ochtend van de zittingsdag, 13 oktober 2009, verscheen in het Algemeen Dagblad een artikel waarin zinnen waren opgenomen die rechtstreeks afkomstig waren uit het aan verweerder verstrekte gedeelte van het dossier. Desgevraagd heeft de cliënte van verweerder de officier van justitie medegedeeld niet zelf met de media te hebben gesproken.

5. De beoordeling

5.1 De raad is tot het oordeel gekomen dat het verweerder niet vrij stond een kopie van het strafdossier te verstrekken aan de wethouder en heeft klachtonderdeel 1 in zoverre gegrond geacht. Verweerder komt in zijn hoger beroep onder meer op tegen deze beslissing. Onweersproken is door verweerder gesteld dat het ongeval, waarbij de dochter van zijn cliënte kwam te overlijden, heeft plaatsgevonden op een gevaarlijke oversteekplaats waar al vaker ongelukken hadden plaatsgevonden. De cliënte van verweerder verwerkte haar verdriet met name in een strijd tot verbetering van de oversteekplaats. Verweerder heeft zijn cliënte daarin bijgestaan en in het kader van het streven naar de verbetering van de verkeersveiligheid ter plekke een afschrift van het dossier verstrekt aan de wethouder van de gemeente. Met de wethouder heeft hij afspraken gemaakt over de geheimhouding van gegevens aangaande de verdachte, waarvan niet is gebleken dat deze zijn geschonden. De officier van justitie heeft ter zitting, zowel bij de raad als bij het hof, medegedeeld dat hij ook zelf de wethouder een afschrift van het dossier zou hebben verstrekt wanneer dat bij hem zou zijn opgevraagd. Onder voornoemde omstandigheden acht het hof de door verweerder gemaakte afwegingen die hebben geleid tot afgifte van het dossier aan de wethouder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel 1 is ongegrond.

5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel 2 heeft de raad geoordeeld dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de door de officier van justitie gestelde voorwaarde. Ook tegen deze beslissing richt zich het hoger beroep van verweerder.

 Artikel 51d van het Wetboek van Strafvordering geeft de benadeelde partij het recht om kennis te nemen van de processtukken waarbij zij belang heeft. Om verschillende, in lid 2 van dit artikel genoemde gronden mag de officier van justitie afgifte van de stukken weigeren. Tegen een dergelijke beslissing is bezwaar mogelijk. In de onderhavige situatie is geen sprake van een weigering, noch van een beslissing, waartegen verweerder bezwaar kon maken. De officier heeft enkele stukken uit het procesdossier, te weten het proces-verbaal van het verhoor van de cliënte van verweerder en de dagvaarding, aan verweerder verstrekt. Daarbij heeft hij verweerder medegedeeld dat deze stukken niet bedoeld waren om aan de pers te verstrekken. Dit laatste is een eenzijdige mededeling van de officier van justitie, die door verweerder niet als voorwaarde voor het gebruik van de stukken is geaccepteerd. Ten onrechte heeft de raad derhalve beslist dat verweerder in strijd met de door de officier van justitie gestelde voorwaarden heeft gehandeld.

5.3 Na ontvangst van de processtukken diende verweerder zelf een belangenafweging te maken of en in hoeverre hij de stukken ter inzage kon geven aan derden. Daarbij diende verweerder rekening te houden niet alleen met de belangen van zijn cliënte maar ook met gerechtvaardigde andere belangen, zoals de belangen van de verdachte. Als onweersproken staat vast dat verweerder geen stukken  heeft afgegeven aan de pers, doch slechts het proces-verbaal van het verhoor van zijn cliënte aan de pers ter inzage heeft gegeven, waarvan die cliënte reeds zelf een exemplaar in haar bezit had Nu de officier van justitie er niet over heeft geklaagd dat de door verweerder gemaakte belangenafweging niet correct is geweest, staat de wijze waarop verweerder de belangen in deze kwestie daadwerkelijk heeft afgewogen niet ter beoordeling van het hof. Klachtonderdeel 2 is ongegrond.

5.4 De beslissing van de raad dient te worden vernietigd.

6. De beslissing

Het hof:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage van 14 juni 2010;

en, opnieuw rechtdoende:

- verklaart de klacht alsnog ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. A. Beker, E.A. Mout-Bouwman, S.A. Boele en G.J.S. Bouwens, leden, in tegenwoordigheid van N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2011.