Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-05-2016
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2016:97
Zaaknummer
150153
Inhoudsindicatie
Klacht dat verwerende advocaat bij het voeren van verweer tegen een door klagers tegen haar ingediende klacht, in strijd met de wet een onderzoeksverslag heeft overgelegd, dat niet voor een ieder ter inzage heeft gelegen. Het gedrag van de advocaat kan niet als onbetamelijk kan worden gekwalificeerd door het enkele feit dat hij in strijd met de wet en/of een rechterlijke beslissing handelt. Verweerster heeft het, kennelijk met het oog op het voeren van een behoorlijk verweer in de eerste klachtprocedure, nodig heeft gevonden het gehele procesdossier van de enquête-procedure, waaronder een onderzoeksverslag, aan de deken ter hand te stellen. Verweerster heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
Uitspraak
Beslissing
van 30 mei 2016
in de zaak 150153
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klagers
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 24 november 2015, onder nummer 15-057A, aan partijen toegezonden op 24 november 2015, waarbij een klacht van klagers tegen verweerster ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2015:275.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 14 december 2015 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerster.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 april 2016, waar namens klagers mr. R, en verweerster, bijgestaan door mr. D te A, zijn verschenen. Mr. R heeft gepleit aan de hand van pleitaantekeningen die aan het hof zijn overgelegd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster bij het voeren van verweer tegen een door klagers tegen haar ingediende klacht, in strijd met de wet een onderzoeksverslag heeft overgelegd, dat niet voor een ieder ter inzage heeft gelegen.
3.2 Door aldus te handelen heeft verweerster niet alleen haar geheimhoudingsplicht uit artikel 2:353 lid 3 BW geschonden, maar tevens een misdrijf als bedoeld in artikel 272 Wetboek van Strafrecht gepleegd. Dientengevolge heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
4 FEITEN
Het volgende staat vast tussen partijen:
4.1 Klagers zijn de personal holding van klager (klaagster) alsmede klager zelf. Klaagster heeft van 2006 tot 27 februari 2012 50% van de aandelen in M N.V (hierna: M) gehouden. Sinds 2006 vormden klager en een ander (W.) het bestuur van M. M had een aantal dochtervennootschappen, waaronder F, dat het beheer van een aantal beleggingsfondsen voerde en van die fondsen bestuurder was.
4.2 Tussen klagers en onder meer M bestaan sinds 2009 ernstige conflicten. Klager is als bestuurder van F geschorst, waartegen hij zich in kort geding met succes heeft verzet. In september 2010 heeft klaagster een enquêteverzoek bij de Ondernemingskamer ingediend.
4.3 Verweerster heeft M en de dochtervennootschappen jarenlang als advocaat bijgestaan. Na indiening van het enquêteverzoek heeft zij te kennen gegeven in die procedure niet voor M te zullen optreden. De Ondernemingskamer heeft bij beschikking van 10 februari 2011 bij wijze van voorlopige voorziening en voor de duur van het geding klager en genoemde W. geschorst. Bij een vervolgbeschikking heeft de Ondernemingskamer K. tot bestuurder van de vennootschappen benoemd. Op verzoek van K. is verweerster weer gaan optreden als advocaat van M. Zo heeft zij M bijgestaan bij de verkoop van de aandelen in M.
4.4 Klagers hebben daarna klachten ingediend tegen verweerster. In een eerste klachtprocedure bij de raad in Amsterdam, die het handelen van verweerster betrof in de periode dat K. de bestuurder was van M, heeft zij verweer gevoerd. Haar advocaat heeft namens haar ter ondersteuning van het verweer het procesdossier van de enquêteprocedure overgelegd. Daarvan maakt deel uit een onderzoeksverslag genaamd “ Aanvulling op Verslag”. Dit onderzoeksverslag valt onder het bepaalde in artikel 2:353 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW), welk artikel bepaalt dat het aan anderen dan de rechtspersoon verboden is mededelingen aan derden te doen uit het verslag voor zover dat niet voor een ieder ter inzage ligt, tenzij zij daartoe op hun verzoek door de voorzitter van de Ondernemingskamer zijn gemachtigd.
4.5 Op een door haar op 4 juli 2014 ingediend verzoekschrift aan de voorzitter van de Ondernemingskamer om haar te machtigen tot overlegging van de Aanvulling op Verslag in het kader van de lopende klachtprocedure heeft de voorzitter op 30 juli 2014 afwijzend beslist.
4.6 De raad heeft bij beslissing van 12 januari 2015 de eerste klacht tegen verweerster afgewezen. Deze beslissing is in hoger beroep door het hof op 26 oktober 2015 bekrachtigd.
4.7 Inmiddels hadden klagers zich bij brief van 21 oktober 2014 beklaagd over het overleggen van de Aanvulling op Verslag. Over deze klacht gaat het in de onderhavige procedure.
5 BEOORDELING
5.1 Klagers hebben twaalf grieven tegen de beslissing van de raad geformuleerd. Vanwege de samenhang van de grieven, waarmee klagers beogen de zaak in volle omvang aan het oordeel van het hof voor te leggen, zullen de grieven gezamenlijk worden behandeld. Voor zover klagers in de grieven 6, 7, 8, 9 en 10 bezwaar hebben geuit tegen de feitenvaststelling van de raad, laat het hof dit bezwaar verder buiten beschouwing, nu hiervoor de feiten zijn opgesomd die het hof van belang heeft geacht voor de beoordeling van de klacht.
5.2 Klagers stellen in hun beroepschrift dat het in deze tuchtzaak om de vraag gaat of het een behoorlijk advocaat betaamt in het kader van een tegen hem/haar lopende tuchtprocedure een misdrijf te plegen door een wettelijke verbodsbepaling te overtreden en een uitspraak van de Ondernemingskamer naast zich neer te leggen.
5.3 Het hof stelt voorop dat, anders dan klagers betogen, het gedrag van de advocaat niet als onbetamelijk kan worden gekwalificeerd door het enkele feit dat hij in strijd met de wet en/of een rechterlijke beslissing handelt. In de onderhavige procedure kan worden vastgesteld dat verweerster het, kennelijk met het oog op het voeren van een behoorlijk verweer in de eerste klachtprocedure, nodig heeft gevonden het gehele procesdossier van de enquête-procedure, waaronder de Aanvulling op Verslag, aan de deken ter hand te stellen. Verweerster heeft haar handelwijze gerechtvaardigd door er op te wijzen dat zij het dossier heeft overgelegd teneinde een zo volledig mogelijk beeld van de zaak te geven. Het hof is van oordeel dat verweerster zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat overlegging van de Aanvulling op Verslag aan de deken in de gegeven omstandigheden nodig was voor een goede verdediging in de tuchtrechtprocedure. Door aldus te handelen heeft verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Dat verweerster in strijd heeft gehandeld met de verbodsbepaling als bedoeld in artikel 2:353 BW staat aan dit in de tuchtrechtprocedure gegeven oordeel niet in de weg.
5.4 Met het voorgaande worden alle grieven geacht te zijn behandeld, zodat afzonderlijke bespreking daarvan achterwege kan worden gelaten. De grieven van klagers tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 24 november 2015, onder nummer 15-057A.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.J.M.E. Arpeau, J.S.W. Holtrop en F.A.M. Knüppe, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2016.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 30 mei 2016.