Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-06-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:127

Zaaknummer

180037

Inhoudsindicatie

De advocaat wordt verweten dat zij niet onpartijdg was ten tijde van de gezamenlijke echtscheidingsprocedure van klager en zijn ex-echtgenote. Partijdigheid is een van de kernwaarden waaraan een advocaat moet voldoen. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering indien een advocaat in een echtscheidingszaak voor beide partijen optreedt. De advocaat dient bij zijn optreden grote terughoudendheid en behoedzaamheid te betrachten. Op het moment dat een advocaat constateert dat tussen zijn cliënten een belangenconflict ontstaat of een aanzienlijk risico hierop aanwezig is, zal hij zich in beginsel moeten terugtrekken. Niet gebleken dat de advocaat in dit geval anders dan volgens deze gedragsnorm heeft gehandeld en dat zij meer oog had voor de belangen van klagers ex-echtgenote. Ongegrond. Dat geldt ook voor de klachtonderdelen dat de kwaliteit van het werk van de advocaat te wensen overliet en dat zij de gezamenlijke echtscheidingsprocedure heeft geschaad. Bekrachtiging.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing

van 29 juni 2018

in de zaak 180037

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

       

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 15 januari 2018, onder nummer 17-799/DB/ZWB, aan partijen toegezonden op 16 januari 2018, waarbij de klacht van klager tegen verweerster ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2018:27.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 8 februari 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-  de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 28 mei 2018, waar klager is verschenen. Verweerster heeft het hof per faxbericht van 23 mei 2018 bericht dat zij niet ter zitting zou verschijnen. In reactie hierop heeft klager het hof per e-mail op 24 mei 2018 verzocht om aanhouding van de behandeling omdat hij het wenselijk achtte dat verweerster aanwezig zou zijn. Dit verzoek is door het hof op 24 mei 2018  afgewezen en de behandeling heeft op het geplande tijdstip doorgang gevonden.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    zij niet onpartijdig was ten tijde van de gezamenlijke echtscheidingsprocedure van klager en diens ex-echtgenote;

2.    de kwaliteit van het werk van verweerster te wensen overliet, nu zij verkeerde conclusies heeft getrokken en onjuiste adviezen heeft gegeven;

3.    zij de gezamenlijke echtscheidingsprocedure heeft geschaad in plaats van er op een positieve wijze aan bij te dragen.

3.2    Toelichting:

Al tijdens het eerste gezamenlijke gesprek kreeg klager het gevoel dat verweerster niet onpartijdig was en onevenredig veel in het belang van zijn ex-echtgenote handelde. Verweersters houding ten aanzien van de door klager ingebrachte punten was badinerend en arrogant. De behandeling van de zaak verliep ook te traag. Na het eerste gesprek moesten klager en diens ex-echtgenote tot 31 maart 2016 wachten voor een tweede gesprek. Ondanks herhaald verzoek werd de jurisprudentie die klager bij verweerster had opgevraagd niet aan hem toegezonden. Verweerster heeft ten onrechte gesteld dat van een op klagers naam staande kapitaalverzekering (lijfrenteverzekering) de helft aan klagers ex-echtgenote toekwam. Door de partijdige opstelling en onjuiste adviezen van verweerster hebben klager en diens ex-echtgenote niet tot een oplossing kunnen komen. De zaak is uitgemond in een vechtscheiding.

4    FEITEN

4.1    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

4.2    Het hof voegt daaraan toe dat klager aan verweerster kennelijk nog

e-mailberichten heeft gestuurd op 14 en 15 januari 2016; deze zijn echter door geen van beide partijen overgelegd zodat het hof de inhoud daarvan niet kent. Uit de toelichting van klager ter zitting heeft het hof begrepen dat het eerste gezamenlijke gesprek – van verweerster met klager en zijn ex-echtgenote -  plaatsvond op 20 januari 2016, dus blijkbaar na de genoemde e-mails. Zoals de raad heeft vastgesteld heeft verweerster klager na het eerste gezamenlijke gesprek uitgenodigd om het ongenoegen van klager te bespreken, maar is klager daar toen niet op ingegaan. Het tweede en laatste gezamenlijke gesprek, waarbij verweerster haar opdracht heeft beëindigd, vond plaats op 31 maart 2016.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard. De raad heeft daartoe, met inachtneming van de in r.o. 5.1 van de bestreden beslissing voorop gestelde maatstaf voor de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening, overwogen dat niet is gebleken dat verweerster niet onpartijdig was en dat zij klager en diens ex-echtgenote onjuist heeft geadviseerd. Niet kan worden vastgesteld dat de kwaliteit van verweersters dienstverlening ondermaats is geweest en dat verweerster de gezamenlijke echtscheidingsprocedure heeft geschaad in plaats van er op een positieve wijze aan bij te dragen, aldus de raad. 

5.2    Het hoger beroep van klager richt zich tegen de ongegrondverklaring van de drie onderdelen van zijn klacht. Klager heeft, kort samengevat, aangevoerd dat verweerster zich tijdens het eerste driegesprek partijdig opstelde doordat zij alle door klager aangevoerde punten, waaronder de kwestie van de lijfrente, ten gunste van zijn ex-echtgenote van tafel veegde. Uit de second opinion die klager na het eerste driegesprek heeft ingewonnen bij mr. S, blijkt dat verweerster klager en zijn ex-echtgenote onjuist heeft geadviseerd over de kwestie van de lijfrente.  De handelwijze van verweerster heeft invloed gehad op het vervolg van de echtscheidingsprocedure, zo stelt klager.

5.3    Het hof oordeelt als volgt. De raad heeft met juistheid de maatstaf voor het beoordelen van de kwaliteit van de dienstverlening in r.o. 5.1 van de bestreden beslissing vooropgesteld. Het hof verwijst naar deze overweging en toetst het handelen van verweerster ook aan deze maatstaf.

5.4    In klachtonderdeel 1 wordt verweerster verweten dat zij niet onpartijdig was ten tijde van de gezamenlijke echtscheidingsprocedure van klager en zijn ex-echtgenote. Vooropgesteld wordt dat partijdigheid één van de kernwaarden is waaraan de advocaat moet voldoen; de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering indien een advocaat in een echtscheidingskwestie voor beide partijen optreedt. In dat geval dient de advocaat bij zijn optreden grote terughoudendheid en behoedzaamheid te betrachten, omdat naast het gemeenschappelijk belang van partijen vaak ook tegenstrijdige belangen bestaan. Op het moment dat een advocaat constateert dat tussen zijn cliënten een belangenconflict ontstaat of een aanzienlijk risico hierop aanwezig is, zal hij zich in beginsel moeten terugtrekken uit die zaak. Het is het hof, net als de raad, niet gebleken dat verweerster anders dan volgens deze gedragsnorm heeft gehandeld en dat zij meer oog had voor de belangen van klagers ex-echtgenote en niet onpartijdig was. Het hof voegt daaraan in verband met de grief van klager over (het ontbreken van) fact-finding door de raad aan toe dat het aan partijen is om alle van belang zijnde feiten aan te voeren. Dit klachtonderdeel is dan ook door de raad terecht ongegrond verklaard.

5.5    Ten aanzien van de klachtonderdelen 2 en 3 heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad. Het hof verenigt zich hier dan ook mee.

5.6    Uit het voorgaande volgt dat de grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 15 januari 2018, onder nummer 17-799/DB/ZWB.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. L. Ritzema, A.R. Sturhoofd, G. Creutzberg en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2018.

   

griffier    voorzitter            

                       

             

De beslissing is verzonden op 29 juni 2018.