Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-09-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:201

Zaaknummer

OB 6 - 2015

Inhoudsindicatie

Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een screenshot van een bankrekeningafschrift waarop enkele gegevens zijn doorgehaald in het geding te brengen. Niet gebleken dat verweerder een valse getuigenverklaring, afkomstig van een niet-bestaand persoon, in het geding heeft gebracht.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 14 september 2015

in de zaak OB6-2015

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

                                  

 

klager

 

 

 

tegen:

 

 

 

verweerder

 

 

 

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 16 januari 2015 met kenmerk nr. 48|14|180K heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 22 juni 2015. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     de brief van de deken d.d. 16 januari 2015 met bijlagen;

-     de nagekomen brief van verweerder d.d. 2 juni 2015 met bijlagen.

 

 

 

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Klager heeft mevrouw S. (hierna: “de vrouw”) bijgestaan in de echtscheidingsprocedure tegen haar ex-echtgenoot, de heer H. (hierna: “de man”), die wordt bijgestaan door verweerder.

2.2      Naar aanleiding van een door de man tegen T. gevoerde procedure heeft T. aan de man een bedrag van € 3.913.431,23 voldaan. De man heeft zich ter zake van dit bedrag in de echtscheidingsprocedure op het standpunt gesteld dat dit bedrag aan de man en de vrouw bij helfte toekomt. Op vragen van klager heeft mr. W., zijnde een kantoorgenote van verweerder, bij brief van 31 januari 2014 aan klager medegedeeld dat op 30 oktober 2012 een bedrag van € 3.908.425,-- is overgeschreven op de ABN betaalrekening van de man, die dit bedrag op dezelfde datum heeft overgeboekt naar een aantal ABN spaarrekeningen, waarop de gelden tot 7 december 2012 hebben gestaan. Voorts heeft mr. W. aan klager medegedeeld dat de man op 7 december 2012 een bedrag van € 3.900.000,-- heeft overgeschreven naar Rabobank rekeningnummer eindigend op 806 en dat hij op 14 oktober 2013 een bedrag van € 3.213.431 heeft overgeboekt naar de “bekende en/en rekening bij de Rabobank (te W.)”.

2.3      Bij brief d.d. 14 april 2014 aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft verweerder een screenshot van een transactieoverzicht in het geding gebracht. Op het transactieoverzicht is het rekeningnummer digitaal verwijderd.

2.4      Bij arrest d.d. 10 juli 2014 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch naar aanleiding van de stelling van de vrouw dat de man de vordering op T. heeft verzwegen en het beroep van de vrouw op artikel 3:194 lid 2 BW als volgt geoordeeld:

“(3.10.2) Ingevolge artikel 3:194 lid 2 BW verbeurt een echtgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt zijn aandeel in die goederen aan de andere echtgenoot. Het hof is van oordeel dat het beroep van de vrouw op dit artikel niet slaagt. De man heeft in zijn verzoekschrift tot echtscheiding reeds melding gemaakt van de vordering op [T] en zich daarbij op het standpunt gesteld dat de uiteindelijke uitkering aan beide echtgenoten bij helfte toekomt. (…)”

2.5      Ter ondersteuning van klachten die verweerders cliënt tegen klager had ingediend bij de deken heeft verweerders cliënt een verklaring overgelegd d.d. 20 oktober 2013 welke wordt afgesloten met de woorden “met vriendelijke groet, [R.V.]”. Bij faxbericht d.d. 21 januari 2014 heeft klager verweerder verzocht om de NAW-gegevens van de heer R.V. aan hem te doen toekomen, omdat klagers cliënte gerede twijfels had over het bestaan van deze persoon. Bij faxbericht d.d. 30 januari 2014 van klager aan verweerder heeft klager dit verzoek herhaald. Bij faxbericht d.d. 31 januari 2014 heeft mr. W. namens verweerder aan klager medegedeeld dat de heer R.V. bezwaar had tegen het verstrekken van zijn gegevens aan klager. Bij faxbericht d.d. 25 februari 2014 heeft klager aan mr. W. gevraagd of verweerder zich had vergewist van het bewijs van de identiteit van de heer R.V. Bij e-mailbericht d.d. 7 maart 2014 van klager aan mr. L., zijnde een kantoorgenoot van verweerder, heeft klager deze vraag herhaald. Na herhaalde rapellen heeft verweerder klager bij e-mailbericht d.d. 2 april 2014 bericht dat hij zich had vergewist van de identiteit van de heer R. van V.

2.6      Op 18 april 2014 heeft verweerder de verklaring van de heer R.V. als bijlage 34 in de appelprocedure bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in het geding gebracht ten behoeve van de zitting van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 30 april 2014. Bij faxbericht d.d. 25 april 2014 heeft klager verweerder, nu hij in zijn e-mailbericht sprak van “de heer R. van V.”, gevraagd of hij de identiteit van degene van wie de verklaring afkomstig was, “de heer R.V.”, eveneens had geverifieerd. Verweerder heeft deze vraag niet beantwoord. Bij e-mailbericht d.d. 26 november 2014 heeft klager verweerder bericht dat navraag bij het Centraal Bureau voor Genealogie van het Meertensinstituut hem had geleerd dat de naam “R.V.” niet bestaat en dat de achternaam “V’, zonder het voorvoegsel “van” in Nederland en België niet voorkomt. Klager heeft verweerder verzocht om hem uiterlijk 28 november 2014 te laten weten of verweerder zich had vergewist van het bewijs van de identiteit van de heer R.V.

2.7      Bij e-mailbericht d.d. 6 januari 2015 heeft verweerder aan klager een kopie van het identiteitsbewijs van de heer R. van V. toegestuurd. Bij het e-mailbericht was tevens gevoegd een door de heer R. van V. ondertekend exemplaar van de verklaring d.d. 20 oktober 2013. Bij e-mailbericht d.d. 9 januari 2015 heeft klager verweerder medegedeeld dat de in de appelprocedure door verweerder in het geding gebrachte verklaring niet afkomstig is van “R. van V.” maar van “R.V.”. Voorts heeft klager verweerder wederom verzocht om de NAW-gegevens van de heer R.V. bekend te maken. Verweerder heeft niet aan dat verzoek voldaan.

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.      in de echtscheidingsprocedure van de cliënte van klager tegen verweerders cliënt willens en wetens valse stukken, te weten door zijn cliënt digitaal gemanipuleerde transactiedetails, in het geding heeft gebracht,

2.      opzettelijk ten behoeve van de zitting van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 30 april 2014 als bijlage 34  een valse getuigenverklaring, immers afkomstig van een niet-bestaand persoon, in het geding heeft gebracht.

 

3.2    Toelichting:

         Klachtonderdeel 1:

Verweerder heeft aangaande de betaling aan de man door T. willens en wetens bewerkte bankafschriften/transactiedetails en daarmee valse stukken in het geding gebracht. Er zijn namelijk rekeningnummers van de betreffende transactiedetails verwijderd, zodat sprake is van manipulatie daarvan. Klager heeft diverse malen gevraagd om onbewerkte afschriften van de transactiedetails en de originele bankafschriften aan de hand waarvan de gang van het geld vanaf de betaling te volgen is. Verweerder heeft toegegeven dat het betreffende transactiedetail door de man is gemanipuleerd en dat het dus niet overeenstemt met het origineel, zodat de vraag of het screenshot nog beschikbaar is niet meer relevant is. Overigens heeft klager het origineel diverse malen bij verweerder opgevraagd in de periode dat het nog opvraagbaar was. De door de man gestelde angst voor beslaglegging kan realiter niet hebben bestaan, omdat het bedrag al sinds oktober 2013 op een geblokkeerde bankrekening ten behoeve van partijen was geparkeerd. De stelling van verweerder, dat het weghalen van rekeningnummers van een screenshot gebruikelijk is in echtscheidingen, is onbegrijpelijk. Dat er wel eens uitgaven of totaalsaldi op afschriften worden doorgestreept komt geregeld voor, maar is iets anders dan het heimelijk door de man gemanipuleerde transactiedetail. Het in het geding brengen van (al dan niet digitaal) gemanipuleerde bewijsstukken kan niet door de beugel.

Klachtonderdeel 2:

De door verweerder naar voren gebracht getuige “R.V.” bestaat niet. Verweerder sprak steeds van “de heer R. van V.” en heeft een slecht leesbare kopie van een identiteitskaart van ene “R. van V.”, waarop document- en persoonsnummers onleesbaar zijn gemaakt, aan klager toegestuurd. Onder de in de appelprocedure in het geding gebrachte getuigenverklaring is echter niet de naam “R. van V.” getypt, maar “R.V.”. Op de vraag of verweerder ook de identiteit van de “R.V.” heeft gecontroleerd heeft klager van verweerder nooit antwoord gekregen.

 

4          VERWEER

4.1      Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zijdens verweerder is geen sprake.

4.2      Ad klachtonderdeel 1:

Het transactiedetail betreft een screenshot, waarvan de man in 2013 het rekeningnummer digitaal heeft weggehaald om op die wijze beslaglegging op deze rekening te voorkomen. De vrouw had immers reeds op andere rekeningen beslag gelegd. Het screenshot is opvraagbaar gedurende een periode van 15 maanden na de transactie en die termijn is inmiddels verstreken. Het weghalen van een rekeningnummer op een screenshot is gebruikelijk. Het gaat om het doel waarvoor het rekeningafschrift is overgelegd, namelijk om aan te tonen dat op een bepaalde datum een bepaald bedrag van de ene naar de andere rekening is overgemaakt, en daartoe volstaat het screenshot. Het screenshot stemt overeen met de werkelijkheid. Van een vervalsing is geen sprake. Dat op een screenshot een rekeningnummer is weggehaald doet daaraan niets af. Het Hof heeft in zijn beschikking het standpunt van de vrouw dat sprake is van gemanipuleerde stukken evenmin onderschreven en haar op het bepaalde in artikel 3:194 lid 2 BW gebaseerde stelling verworpen.

4.3      Ad klachtonderdeel 2:

De verklaring is niet afkomstig van een niet-bestaand persoon. Verweerder heeft een kopie van het paspoort gevraagd en gekregen. Deze persoon heeft naar waarheid verklaard over het opstootje dat hij heeft gezien. Verweerder heeft deze persoon hierover zelf gesproken en verweerders cliënt heeft het bevestigd.  Bij e-mailbericht d.d. 6 januari 2015 heeft verweerder aan klager een kopie van het identiteitsbewijs van de heer R. van V. toegestuurd. Bij het e-mailbericht was tevens gevoegd een door de heer R. van V. ondertekend exemplaar van de verklaring d.d. 20 oktober 2013. Verweerder vindt het vreemd dat de heer R. van V. zijn verklaring heeft afgesloten met “R.V.” in plaats van “R. van V.”, maar dit kan verweerder niet worden aangerekend.

 

5       BEOORDELING

5.1     Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

5.2     De klacht ziet op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. In dat kader heeft te gelden de door het hof van discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

 

5.3     Klachtonderdeel 1

          Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder het transactieoverzicht in het geding heeft gebracht met het doel aan te tonen dat er op een zekere datum een bepaald geldbedrag van T. was ontvangen. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt voorts dat op het betreffende transactieoverzicht het rekeningnummer van de bankrekening waarop het bedrag was bijgeschreven weliswaar digitaal was verwijderd, maar daarmee is genoemd doel niet gefrustreerd. Met artikel 21 Rv wordt beoogd het achterhouden en verdoezelen van voor de beslissing relevante feiten tegen te gaan. Geenszins is gebleken dat verweerder met het in het geding brengen van het betreffende transactieoverzicht voor de beslissing relevante feiten heeft achtergehouden.

 

5.4     Mede gelet op het feit dat verweerders cliënt zich in de echtscheidingsprocedure van meet af aan op het standpunt had gesteld dat het van T. ontvangen bedrag aan beide echtgenoten bij helfte toekomt, is naar het oordeel van de raad niet gebleken dat verweerder opzettelijk en met kwade bedoelingen een digitaal gemanipuleerd stuk in het geding heeft gebracht. De raad stelt voorts vast dat ook het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in haar arrest d.d. 10 juli 2014 geen reden heeft gezien om uit te gaan van een vervalst document. De raad is op grond van het vorenstaande van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerder willens en wetens valse stukken in het geding heeft gebracht. Verweerder heeft een stuk in het geding gebracht waarin enkele gegevens zijn doorgehaald, maar daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.  Klachtonderdeel 1 dient derhalve naar het oordeel van de raad ongegrond te worden verklaard.

 5.5    Klachtonderdeel 2

          Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder de verklaring van de heer R. van V. had gekregen van zijn cliënt, waarna hij deze verklaring in het geding heeft gebracht in de procedure bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Zoals onder overweging 5.2 overwogen dient bij de beoordeling van het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij in het oog te worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

5.6     Naar het oordeel van de raad stond het verweerder vrij de verklaring in het geding te brengen. De raad is van oordeel dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder reden had om aan de juistheid van de door zijn cliënt aan hem verstrekte verklaring te twijfelen, noch dat hij reden had om te veronderstellen dat de verklaring afkomstig was van een niet-bestaand persoon. Inmiddels is middels overlegging van het door de heer R. van V. ondertekende exemplaar van de verklaring, voorzien van een kopie van het identiteitsbewijs van de heer R. van V., ook genoegzaam gebleken dat de verklaring niet afkomstig is van een niet-bestaand persoon. Nu niet valt in te zien op welk punt verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het in het geding brengen van de verklaring dient ook het tweede onderdeel van de klacht ongegrond te worden verklaard.

5.7     De raad komt tot de slotsom dat de klacht in beide onderdelen ongegrond dient te worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

 

Aldus gegeven door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely, A.L.W.G. Houtakkers, R.G. Gebel, J.D.E. van den Heuvel , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 september 2015 .

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

Deze beslissing is in afschrift op 14 september 2015

verzonden aan:

-        klager

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voor zover deze ongegrond/niet-ontvankelijk is verklaard tevens door

-          klager

-        de deken van de orde van advocaten te Oost-Brabant

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl