Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-08-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:202

Zaaknummer

15-036A

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Ongegronde klacht tegen advocaat in hoedanigheid van deken. Geen grond voor het oordeel dat verweerder met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

Uitspraak

 

Beslissing van 17 augustus 2015

in de zaak 15-036A

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

tegen:

verweerder

 

1        VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1        Bij brief aan de raad van 5 februari 2015 met kenmerk 4014-0624, door de raad ontvangen op 6 februari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2        De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 juni 2015 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3        De raad heeft kennis genomen van:

-        de in 1.1 vermelde brief van de deken van 5 februari 2015 met de daarbij behorende bijlagen 1 t/m 25; 

-        de brief van klager van 3 juni 2015.

 

2        FEITEN

2.1        Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2        Klager heeft op 9 oktober 2013 een klacht ingediend tegen zijn advocaat, mr. V. Verweerder heeft deze klacht in behandeling genomen.

2.3        Bij brief van 12 mei 2014 heeft klager naar aanleiding van zijn klacht tegen mr. V. onder meer het volgende aan verweerder geschreven:

Afschriften van mijn brieven d.d. 1 mei en 6 mei jl. aan de Raad voor de Rechtsbijstand heeft u ontvangen. U heeft kunnen lezen dat ik heb gemeld aan de RvR u te zullen verzoeken de bovengenoemde zaak in handen te geven van de Raad van Discipline met het verzoek bovengenoemd onderzoek over te dragen aan een deken van een ander arrondissement. Zie ook mijn brief van 8 april jl. aan u, waarin ik een aantal punten van kritiek noem inzake het afhandelen van deze kwestie. Ik sluit zeker niet uit dat dit te maken heeft met de voorgeschiedenis waar u zijdelings bij betrokken bent geweest.

Middels deze brief verzoek ik u dan ook bovengenoemde zaak aan de Raad van Discipline over te dragen, met het verzoek het onderzoek naar de handelswijze van [mr. V.] te laten onderzoeken door een deken van een ander arrondissement, omdat u dit onderzoek niet (meer) objectief kunt of heeft kunnen beoordelen. Om nog niet meer schade te laten ontstaan door almaar meer tijdsverlies, verzoek ik een en ander zo spoedig mogelijk te (laten) regelen.

2.4        Bij brief aan de raad van 16 juni 2014, door de raad ontvangen op 19 juni 2014, heeft verweerder de klacht van klager tegen mr. V. ter kennis van de raad gebracht.

2.5        Bij beslissing van 8 juli 2014, met zaaknummer 14-155NH, heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht tegen mr. V. kennelijk ongegrond verklaard.

2.6        Bij brief van 18 juli 2014 aan de raad heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend.

2.7        Bij beschikking van 21 augustus 2014 heeft de voorzitter van de raad de zaak verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam, teneinde de klacht te onderzoeken en af te handelen op de wijze als omschreven in de artikelen 46c, lid 4, 46d en 46e van de Advocatenwet.

2.8        Bij beslissing van 16 december 2014, met zaaknummer 14-155NH, heeft de raad het verzet van klager tegen de voorzittersbeslissing ongegrond verklaard.

 

3        KLACHT

3.1        De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)        accepteerde dat mr. V. verschillende excuses aanvoerde over diens nalaten een civiele procedure te starten voor klager;

b)        toestond dat mr. V manipuleerde met data van brieven en dat ook zelf heeft gedaan; 

c)        het niet nodig vond dat klager op het bureau de klacht tegen mr. V. zou toelichten, omdat dit al zou zijn gebeurd, hetgeen ten onrechte is omdat klager verweerder toen nog nooit had ontmoet;

d)        heeft toegestaan dat mr. V. niet of ontwijkend heeft gereageerd op het harde bewijs dat klager heeft overgelegd; 

e)        mr. V. heeft verdedigd door te stellen dat de bewijsstukken van klager niet als bewijs kunnen gelden;

f)        nooit heeft onderzocht waaruit blijkt dat mr. V. klager heeft bijgestaan;

g)        de eerste telefonische informatie van mr. V. voldoende heeft geacht voor een beoordeling van de zaak in voor mr. V. positieve zin;

h)        de raad met de verschafte informatie op het verkeerde been heeft gezet;

i)        aanhoudend steken heeft laten vallen.

 

4        VERWEER

4.1        Verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hij heeft een grote mate van vrijheid het onderzoek in te richten en heeft gehandeld volgens de Leidraad dekenale klachtbehandeling. Na het onderzoek heeft verweerder een dekenstandpunt gegeven, onder de mededeling aan klager dat de raad daar niet aan is gebonden. Gelet op de brief van klager van 12 mei 2014 ging hij ervan uit dat klager doorzending van de klacht aan de raad wenste en achtte hij zijn betrokkenheid bij de zaak beëindigd. 

 

5        BEOORDELING

5.1        De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2        Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Aangezien de klachten uitsluitend betrekking hebben op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken, dient de toetsing daarvan aan de hand van voormeld criterium te geschieden.

5.3        In de artikel 46 c lid 2 en in artikel 46 d lid 1, 3 en 4 wordt aangegeven wat ten aanzien van klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Naar de kern samengevat vragen deze bepalingen van de deken: a. het instellen van een onderzoek; b. het steeds trachten de klachten in der minne te schikken en c. indien geen schikking wordt bereikt de klacht schriftelijk ter kennis van de raad te brengen. Indien de deken van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond is of van onvoldoende gewicht deelt hij dit aan partijen en aan de raad mee.

5.4        Op grond van de Leidraad dekenale klachtenbehandeling stelt de deken een aanbiedingsbrief op om de klacht met processtukken ter kennis van de raad te brengen. Die aanbiedingsbrief omvat, voor zover hier van belang, een zo duidelijk mogelijke omschrijving van de klacht en de feiten waarop deze berust, alsmede van het verweer.

5.5        Alle klachtonderdelen strekken ertoe dat verweerder de raad heeft misleid, bewijsmateriaal heeft achtergehouden en onzorgvuldig onderzoek heeft verricht. Deze lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

5.6        Het door klager overgelegde gedeelte van de brief van verweerder van 1 mei 2014 betreffende de klacht tegen mr. V., waarin de deken de standpunten van partijen heeft verwoord en zijn visie heeft gegeven, geeft geen blijk van een onjuiste weergave van de standpunten van klager en van mr. V. Klager heeft dit ook niet nader onderbouwd.

5.7        Aangezien de volledige brief van 1 mei 2014 niet in het dossier is opgenomen kan de raad niet vaststellen of verweerder daarin een onjuist dekenstandpunt heeft ingenomen. Een eventuele onjuistheid van het dekenstandpunt kan overigens buiten beschouwing blijven omdat de raad een eigen afweging maakt en geenszins is gebonden aan een dekenstandpunt. Die eigen afweging is ook gemaakt in de voorzittersbeslissing van 8 juli 2014 en beslissing op het verzet van 16 december 2014.

5.8        Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verweerder de raad heeft misleid. Verder heeft klager ter zitting bevestigd dat verweerder alle stukken aan de raad heeft gestuurd. Klager heeft verder erkend dat hij op enig moment in het onderzoek de correspondentie van verweerder ongeopend retour zond. Daarmee heeft klager zichzelf de mogelijkheid ontnomen om eventuele onjuistheden aan de orde te stellen en verweerder de mogelijkheid ontnomen om waar nodig correcties aan te brengen.

5.9        In aanmerking genomen dat niet is gebleken dat verweerder in diens brief van 1 mei 2014 een onjuiste weergave heeft gegeven van de standpunten van partijen in die klachtzaak en ook alle stukken aan de raad heeft doorgezonden, ziet de raad geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder niet heeft kunnen concluderen dat zijn onderzoek na 12 mei 2014 als beëindigd kon worden beschouwd. Nu ook overigens niet is gebleken dat de deken op essentiële punten (zoals bijvoorbeeld schending van het beginsel van hoor en wederhoor) is tekortgeschoten in het dekenonderzoek kan niet worden gezegd dat de deken onzorgvuldig onderzoek heeft verricht. 

5.10        De slotsom is dat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Voor een tuchtrechtelijk verwijt is daarom geen plaats. De klacht is in al haar onderdelen ongegrond. 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.S. Kamphuis, N.M.N. Klazinga, G. Kaaij en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. S.H. van den Ende als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 augustus 2015.

 

Griffier        Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 17 augustus 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

-        klager

-        verweerder

en per gewone post aan:

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        klager 

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.         Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.         Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl