Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-06-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:128

Zaaknummer

17-279/DH/ZWB

Inhoudsindicatie

De klacht ziet erop dat verweerder de rechtbank heeft gevraagd om klager als gemachtigde van de wederpartij te weigeren. Het stond verweerder vrij dit te doen, de klacht is ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 18 juni 2018

in de zaak 17-279/DH/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 15 april 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda-Middelburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief van 2 maart 2017 met kenmerk K16-052 heeft de deken de klacht ter kennis van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch gebracht.

1.3    De griffier van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch heeft de klacht bij brief van 16 maart 2017 naar het Hof van Discipline gezonden met het verzoek tot verwijzing van de klachtzaak naar een andere raad.

1.4    Bij beslissing van 24 maart 2017 heeft het Hof van Discipline de klachtzaak voor behandeling verwezen naar de raad van discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad).

1.5    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 april 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager is professioneel rechtshulpverlener in (in ieder geval) bestuursrechtelijke procedures. Klager is geen meester in de rechten.

2.2    Klager heeft zijn cliënte bijgestaan in twee procedures tegen (het college van burgemeester en wethouders en de raad van) de gemeente Veere. In die procedures heeft op 2 maart 2016 een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank. Uit het proces-verbaal van de zitting tegen het college van B en W blijkt dat verweerder onder meer het volgende heeft verklaard:

“(…) Van de gemachtigde van eiseres mag worden verwacht dat hij de discussie in goede banen leidt en niet dat hij per fase van de procedure zijn stellingen wijzigt. Eerst ging het over de rechten die ontleend konden worden aan de vergunning uit 2008. Nu gaat het over de positionering. Verweerder kan hier niets mee en heeft ernstige bezwaren tegen deze gang van zaken. Ik vraag u om gemachtigde van eiseres als gemachtigde te weigeren op grond van artikel. 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht. Om appellante te beschermen vind ik dat dat moet gebeuren. Dit is geen aanvaardbare kwaliteit van rechtshulp. De rechtbank moet hier toezicht op houden. De slechte kwaliteit zit hem erin dat de discussie nu is: positionering. Die discussie hadden we kunnen voeren, we hebben eiseres ook helderheid geboden. Halverwege de procedure wordt gezegd: geen discretionaire bevoegdheid. (…)”

2.3    Bij beslissingen van 13 april 2016 heeft de rechtbank in beide procedures het verzoek van verweerder om klager te weigeren in beide zaken afgewezen. De rechtbank heeft dat in de uitspraak tegen het college van B en W als volgt gemotiveerd:

“(…) De strekking van artikel 8:25 Awb is om partijen te beschermen tegen gemachtigden of raadslieden van wie moet worden aangenomen dat hun optreden ernstige schade toebrengt, bijvoorbeeld omdat er sprake is van ernstige en evidente ondeskundigheid. Naar het oordeel van de rechtbank zijn geen feiten gesteld of gebleken die een dergelijke conclusie kunnen onderbouwen. (…)”

2.4    In de uitspraak van de rechtbank in de zaak tegen de gemeenteraad staat een overweging van gelijke strekking.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft zich onnodig grievend uitgelaten over klager.

b)    Verweerder heeft de rechtbank in verschillende zaken gevraagd om klager op grond van artikel 8:25 Algemene wet bestuursrecht als gemachtigde te weigeren.

c)    Verweerder heeft er in diverse procedures blijk van gegeven onvoldoende relevante kennis te hebben van wet- en regelgeving en jurisprudentie.

3.2    Ter onderbouwing van de klachtonderdelen a en b heeft klager gesteld dat verweerder tijdens een zitting bij de rechtbank op 2 maart 2016 heeft gezegd dat klager een ondermaats presterende jurist is en dat zijn cliënte tegen hem beschermd zou moeten worden. Vervolgens heeft verweerder de rechtbank verzocht om klager op grond van artikel 8:25 Awb te weigeren. Verweerder heeft ter zitting ook zijn ongenoegen geuit over de omstandigheid dat klager aanspraak kan maken op een proceskostenvergoeding. In een andere procedure bij de voorzieningenrechter heeft verweerder ook een verzoek gedaan tot weigering van klager. Tijdens een hoorzitting 14 april 2016 heeft verweerder zijn opvattingen over de kwaliteiten van klager uiteengezet, terwijl bij die zitting cliënten van klager en derden aanwezig waren. Verweerder heeft zich daarbij geen rekenschap gegeven van het bepaalde in artikel 2:2 Awb.

3.3    Ter zitting heeft klager te kennen gegeven dat hij verweerder in het bijzonder verwijt dat hij een beroep heeft gedaan op artikel 8:25 Awb, toen de procedure al in een vergevorderd stadium was en dat verweerder zich bediende van een “overvalstechniek”.

3.4    Wat klager verder aan zijn klacht ten grondslag heeft gelegd zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft erkend dat hij, als gemachtigde van de gemeente, de rechtbank in een aantal procedures in overweging heeft gegeven om jegens klager gebruik te maken van de bevoegdheid uit artikel 8:25 Awb.

4.2    Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het hem in de gegeven omstandigheden vrijstond om dit verzoek te doen en dat het hem ook vrijstond om zijn bezwaren over klager te uiten en om zich negatief uit te laten over diens juridische kwaliteiten.

4.3    Ten aanzien van klachtonderdeel c heeft verweerder opgemerkt dat het niet aan klager is om hierover te klagen.

4.4    Het verweer zal hierna, voor zover van belang, (nader) worden besproken.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat het niet aan de raad is om te oordelen over de kwaliteiten van klager als juridisch hulpverlener. Ook de verhouding tussen klager en (functionarissen van) de gemeente is niet ter beoordeling van de raad. Wat partijen over en weer over dat alles hebben gesteld zal daarom niet worden besproken.

5.2    Verder is bij de beoordeling van de onderhavige klacht van belang dat de klacht zich richt tegen de advocaat van de wederpartij van (de cliënt van) klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij of de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

Klachtonderdeel a)

5.3    Verweerder heeft betwist dat hij de in het klachtonderdeel genoemde bewoordingen heeft gebruikt. Uit de door klager overgelegde processen-verbaal blijkt ook niet dat verweerder de gewraakte woorden heeft gebruikt. Klager heeft dit onderdeel van zijn klacht niet nader onderbouwd, zodat de verweten gedraging niet is komen vast te staan. Het klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel b)

5.4    De raad stelt voorop dat een verzoek op grond van artikel 8:25 Awb gedaan kan worden in alle standen van het geding. Verweerder heeft daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door (in twee procedures) een dergelijk verzoek tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank te doen. Dat klager zich daardoor overvallen heeft gevoeld doet daaraan niet af.

5.5    Verweerder heeft met de verzoeken gekozen voor een scherpe, confronterende wijze van bejegening van de gemachtigde van de wederpartij. Gelet op het hiervoor weergegeven toetsingskader stond dit verweerder vrij. De raad is verder van oordeel dat de uitlatingen van verweerder over klager, zoals hiervoor weergegeven in 2.2, niet als onnodig grievend kunnen worden aangemerkt, ook niet als in aanmerking wordt genomen dat de uitlatingen zijn gedaan bij een openbare zitting waarbij behalve de cliënt van klager en de wederpartij ook derden aanwezig waren.  De raad heeft evenmin kunnen vaststellen dat deze wijze van bejegening enkel als doel had om de belangen van klager of zijn client onnodig te beschadigen. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad de grenzen van hetgeen tuchtrechtelijk betamelijk is niet overschreden. Klachtonderdeel b is ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.6    De raad is van oordeel dat klager geen belang heeft bij zijn klacht over de juridische kwaliteiten van verweerder. Klager is in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart:

-    de klachtonderdelen a en b ongegrond;

-    klager in klachtonderdeel c niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2018.