Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-09-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:206

Zaaknummer

15-200A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij ongegrond. Verweerder is per definitie gehouden zich partijdig op te stellen. Hij heeft de hem in dat kader toekomende vrijheden niet overschreden. Ook geen sprake van traineren.

Uitspraak

Beslissing van 7 september 2015

in de zaak 15-200A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 20 augustus 2015 met kenmerk 4015-0361, door de raad ontvangen op 21 augustus 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Tussen klaagster en haar toenmalig werkgever is een arbeidsgeschil ontstaan. Tussen partijen is onderhandeld over een beëindigingsregeling. De werkgever is in die onderhandelingen bijgestaan door verweerder. Klaagster is bijgestaan door advocate O.

1.3 Partijen hebben overeenstemming bereikt over een beëindiging van de arbeidsrelatie met wederzijds goedvinden per 1 maart 2015. De (nadere) afspraken zijn vastgelegd in een door verweerder opgestelde vaststellingsovereenkomst van 29 december 2014.

1.4 Vervolgens is discussie ontstaan over de inhoud en de uitwerking van de vaststellingsovereenkomst. Partijen hebben – bijgestaan door hun advocaten – gediscussieerd over de ingangsdatum van een CAO-verhoging en de bekostiging van een afscheidsdiner. Verweerder heeft namens zijn cliënt het standpunt ingenomen dat de CAO-verhoging per 1 april 2015 diende in te gaan. De advocaat van klaagster heeft betoogd dat per 1 januari 2015 diende te worden verhoogd.

1.5 Een e-mail van 13 mei 2015 van de advocate van klaagster aan verweerder over het afscheidsdiner luidt – voor zover relevant – als volgt:

“Cliënte heeft een afscheidsdiner georganiseerd op dinsdag 26 mei om 18.00 uur (…). Graag verneem ik deze week van u hoe de kosten voor het afscheidsdiner worden voldaan.”

1.6 Een e-mail van 20 mei 2015 van verweerder aan de advocate van klaagster luidt – voor zover relevant – als volgt:

“When [klaagster] provides a valid receipt showing the cost incurred by her at the farewell dinner, [werkgever] willl reimburse [klaagster] up to a maximum of EUR 1,500 in accordance with the terms of the settlement agreement.”

1.7 Bij brief van 21 mei 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder, na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst, namens zijn cliënt een standpunt heeft ingenomen dat in strijd is met de toepasselijke en dwingendrechtelijke CAO;

Klaagster stelt ter toelichting op haar klacht dat verweerder bekend was met de CAO. Door desondanks te betogen dat de verhoging per 1 april – en niet per 1 januari – diende in te gaan, heeft verweerder namens zijn cliënt moreel en juridisch onjuiste en onrechtvaardige standpunten ingenomen.

b) verweerder gestelde deadlines naast zich neerlegt en zodoende de zaak traineert waardoor voor klaagster de advocaatkosten oplopen.

Klaagster stelt ter toelichting op haar klacht dat verweerder niet binnen de door haar advocate gestelde termijn heeft gereageerd op de vraag naar de betaling van het afscheidsdiner. Klaagster moest zich noodgedwongen tot een advocaat wenden omdat haar voormalig werkgever niet met haar wilde communiceren.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert ten aanzien van klachtonderdeel a) aan dat van het innemen van moreel en juridisch onjuiste en ongerechtvaardigde standpunten geen sprake is. Dat blijkt ook nergens uit.

3.2 Verweerder voert ten aanzien van klachtonderdeel b) aan dat partijen een andere opvatting hadden over bepaalde aspecten van de vaststellingsovereenkomst. Hun standpunten hebben ze via hun raadslieden met elkaar gewisseld. Daarbij zijn geen merkwaardige of onredelijke reactietermijnen gesteld of verstreken. Van enige vorm van traineren of het opzettelijk op kosten jagen van klaagster is daarom geen sprake.

3.3 Verweerder heeft de klacht ook overigens gemotiveerd bestreden. Op het verweer wordt hierna waar nodig ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht betreft het optreden van verweerder als advocaat van klaagsters wederpartij.

4.2 Uitgangspunt is dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Partijdigheid is immers één van de kernwaarden voor de advocaat; de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Bedoelde vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a) overweegt de voorzitter allereerst dat klaagster lijkt te miskennen dat verweerder – ook na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst – optreedt voor haar wederpartij en per definitie gehouden is zich partijdig op te stellen. Verweerder is ook gehouden zich te laten leiden door de naar zijn oordeel gerechtvaardigde wensen van zijn cliënte, klaagsters wederpartij. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder met het innemen van het standpunt aangaande de CAO-verhoging de hiervoor in alinea 4.2 vermelde vrijheid niet overschreden. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

4.4 Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond. Het klachtdossier bevat naar het oordeel van de voorzitter geen aanknopingspunt om aan te nemen dat verweerder de zaak heeft getraineerd. De reactie van verweerder van 20 mei 2015 merkt de voorzitter niet aan als onredelijk laat; de reactie had immers betrekking op een diner dat pas op 26 mei 2015 zou plaatsvinden. Verweerder heeft mitsdien niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het komt overigens regelmatig voor dat na het sluiten van een vaststellingsovereenkomst onduidelijkheid ontstaat over de uitwerking daarvan en dat partijen (en hun advocaten) daarover nog discussie hebben. Klaagster had ervoor kunnen kiezen om zelf die discussie met verweerder te voeren. Het is mitsdien niet aan verweerder te verwijten dat klaagster nadere (advocaat)kosten heeft gemaakt.

4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 7 september 2015.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 7 september 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam].

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamernummer BR302, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-2053702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.