Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-09-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:206

Zaaknummer

OB 29 - 2015

Inhoudsindicatie

Klaagster was reeds medio 2010 op de hoogte van het door haar gewraakte handelen van verweerder en heeft tot 7 november 2014 gewacht met indienen klacht, terwijl geen sprake is van feiten of omstandigheden die dit rechtvaardigen. Klacht terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond

Uitspraak

Beslissing van 14 september 2015

in de zaak OB29-2015

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 26 februari 2015 op de klacht van:

 

 

 

klaagster

 

 

tegen:

 

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 23 februari 2015 met kenmerk 48|14|032K , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      Bij beslissing van 26 februari 2015 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 4 maart 2015 is verzonden aan klaagster en verweerder.

1.3      Bij brief d.d. 10 maart 2015, op 16 maart 2015 door de raad ontvangen, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 22 juni 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5      De raad heeft kennisgenomen van:

-            de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop

                 de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

-            het verzetschrift van klaagster d.d. 10 maart 2015 ;

-            de nagekomen brief met bijlagen van klaagster d.d. 18 mei 2015;

-            de nagekomen brief met bijlagen van verweerder d.d. 4 juni 2015.

 

 

2          FEITEN en klacht

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt. 

2.2      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

hij een kostenpost aan de zijde van de ex-echtgenoot van klaagster ten onrechte niet heeft weersproken, ten gevolge waarvan de rechtbank geen kinderalimentatie heeft vastgesteld.

 

3          VERZET

3.1      De gronden van het verzet houden zakelijk weergegeven in:

klaagster is pas aan het einde van de zomer van het jaar 2013 op de hoogte geraakt van het feit dat verweerder een fout heeft gemaakt.

 

4          BEOORDELING

4.1      Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

4.2      De voorzitter heeft terecht overwogen dat bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een klacht twee belangen tegen elkaar dienen te worden afgewogen, enerzijds de rechtszekerheid voor de advocaat dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld en anderzijds het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Daarbij is van belang op welk tijdstip klaagster kennis heeft gekregen van het door haar gewraakte handelen van de advocaat en de vraag of de advocaat door het tijdsverloop in zijn verdediging is geschaad.

4.3      Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat klaagster zich bij e-mailbericht d.d. 30 mei 2010 bij verweerder heeft beklaagd over zijn optreden. In dit e-mailbericht heeft klaagster onder meer het volgende aan verweerder medegedeeld:

“(….) Ik heb het gevoel dat u ernstig in gebreke bent gebleven (..) Tot mijn spijt heb ik afgelopen donderdag al mijn rekening aan u betaald net voordat ik de beschikking heb ontvangen helaas kon ik het bij de bank niet meer terug draaien. U zou mij met uw kantoor een grote dienst bewijzen als u de verantwoording neemt voor deze uitspraak!!!!! (…)”

4.4      Bij brief d.d. 27 augustus 2010 heeft klaagster voorts aan mr. A., zijnde een kantoorgenoot van verweerder, onder meer het volgende medegedeeld:

“Ook uit de uitspraak van 21 mei jl. blijkt dat ik niet in aanmerking zou komen voor alimentatie (foutje van de rechter? zo blijkt) anderzijds vraag ik me dan toch nog steeds af waarom [verweerder] niet weet wat de kostenpost inhoudt of dit niet eerder heeft opgevraagd bij de advocaat van mijn ex. Ook die kostenpost zou toch bekend hebben moeten zijn dat die ingediend kon worden, en het lijkt mij dan ook logisch als er onduidelijkheid is over de inhoud van een kostenpost er onderzoek naar gedaan wordt.”

4.5      Uit het bovenstaande blijkt naar het oordeel van de raad dat, anders dan klaagster in verzet heeft betoogd, zij reeds medio 2010 op de hoogte was van het door haar gewraakte handelen van verweerder. Klaagster heeft haar klachten vervolgens kenbaar gemaakt aan het kantoor van verweerder, waarna diverse gesprekken met verweerder en zijn kantoorgenoot zijn gevolgd en op 1 oktober 2010 tussen klaagster en verweerders kantoor afspraken zijn gemaakt. Klaagster heeft vervolgens tot 7 november 2014 gewacht alvorens zich met een klacht tot de deken te wenden. Met de voorzitter is de raad van oordeel dat klaagster er niet in is geslaagd om feiten of omstandigheden aannemelijk te maken die rechtvaardigen dat zij zich pas na zoveel jaren bij de deken heeft beklaagd over het optreden van verweerder. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter terecht geoordeeld dat de klacht niet binnen een redelijke termijn is ingediend en dat de rechtszekerheid voor verweerder dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld dient te prevaleren.

4.6      Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden derhalve niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.

4.7      Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely, A.L.W.G. Houtakkers, A.J.F. van Dok, J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 september 2015.

 

 

 

griffier                                                               voorzitter                                  

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 14 september 2015

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-     klaagster

-     verweerder

 

en per email aan:

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-     de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.