Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-06-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:127
Zaaknummer
17-488/DH/RO
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond. De klacht tegen de deken ziet op de vraag of de deken voldoende toezicht heeft gehouden op, samengevat, de disfunctionerende advocaten die klagers bijstonden in diverse procedures.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 18 juni 2018
in de zaak 17-488/DH/RO
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline van 21 augustus 2017op de klacht van:
klaagster sub 1
en
klager sub 2
over:
voorheen deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Het verloop van procedure blijkt uit de tussenbeslissing van 5 maart 2018.
1.2 De voortzetting van de behandeling van het verzet heeft plaatsgevonden ter zitting van de raad van 23 april 2018, in aanwezigheid van klagers en verweerder.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klagers zijn in het verleden bijgestaan door mr. X. Klagers zijn of waren betrokken bij een zaak tegen de gemeente S en bij een familierechtzaak bij de rechtbank D. Mr. X heeft klaagster sub 1 (hierna: klaagster) verder bijgestaan in een geschil met het UWV.
2.2 Mr. X is vanaf 15 april 2015 voor de duur van zes maanden geschorst geweest.
2.3 In verband met die schorsing heeft mr. X klagers, in of omstreeks april 2015, de exacte datum blijkt niet uit het dossier, verwezen naar mr. G.
2.4 Mr. G is in december 2015 van het tableau geschrapt.
2.5 Op 29 december 2015 hebben klagers bij verweerder, die tot 1 april 2017 deken is geweest in het arrondissement waar mr. X werkzaam was, een klacht ingediend tegen mr. X.
2.6 Op 13 januari 2016 heeft verweerder de klacht doorgezonden naar mr. X met het verzoek om te reageren. Op 16 februari 2016 heeft verweerder mr. X een rappel gestuurd. Mr. X heeft op 23 februari 2016 gereageerd op de klacht. Bij brieven van 16 maart en 30 mei 2016 hebben klagers gereageerd op het antwoord van mr. X. Op 7 juni 2016 heeft verweerder mr. X gevraagd te reageren. Op 24 juni en 8 juli 2016 heeft verweerder mr. X een rappel gestuurd. Mr. X is zijn toezegging van 15 juli 2016 dat hij uiterlijk 18 juli 2016 zou reageren niet nagekomen; hij heeft niet meer gereageerd.
2.7 Op 20 mei 2016 heeft verweerder een bezwaar ingediend tegen mr. X bij de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de raad ’s-Hertogenbosch) naar aanleiding van een klacht van een andere cliënte van mr. X. Mr. X had, zakelijk weergegeven, verzuimd om namens deze cliënte een conclusie van antwoord in te dienen en vervolgens reageerde hij niet adequaat op deze beroepsfout en op vragen daarover van verweerder.
2.8 Op 2 augustus 2016 heeft verweerder (aanvullend) bezwaar ingediend tegen mr. X, omdat hij, zakelijk weergegeven, niet adequaat reageerde op verzoeken van verweerder om te reageren op een klacht van nog een andere cliënt.
2.9 Op 4 augustus 2016 heeft verweerder het dekenbezwaar tegen mr. X aangevuld met zijn bezwaren ten aanzien van de gang van zaken rondom de klacht van klagers tegen mr. X.
2.10 Op 29 augustus 2016 is het (aangevulde) bezwaar van verweerder tegen mr. X behandeld ter zitting van de raad ’s-Hertogenbosch. Mr. X is bij die zitting niet verschenen.
2.11 Op 17 oktober 2016 heeft de raad ’s-Hertogenbosch beslist op het dekenbezwaar tegen mr. X en aan hem de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd. Mr. X is op 16 november 2016 tegen de beslissing in hoger beroep gegaan.
2.12 Op 30 november 2016 heeft verweerder een verzoek op grond van artikel 60b van de Advocatenwet ingediend tegen mr. X. Het verzoek is door de raad ’s-Hertogenbosch behandeld op 12 december 2016. Mr. X is bij die zitting verschenen. Mr. X heeft schriftelijk verweer gevoerd tegen het verzoek. Bij het verweerschrift heeft mr. X een brief, gedateerd 4 januari 2017, aan verweerder overgelegd, waarin hij reageert op de klacht van klagers van 29 december 2015.
2.13 Bij e-mail van 15 december 2016 heeft verweerder bij mr. G geïnformeerd naar de dossiers in de familiezaak en de zaak tegen de gemeente S. Bij bericht van dezelfde datum heeft mr. G laten weten dat hij niet over die dossiers beschikt.
2.14 Bij beslissing van 19 december 2016 heeft de raad ’s-Hertogenbosch het verzoek toegewezen en mr. X met onmiddellijke ingang geschorst. Mr. X heeft hoger beroep ingesteld tegen die beslissing.
2.15 Na de schorsing van mr. X met ingang van 19 december 2016 heeft verweerder mr. Y verzocht de praktijk van mr. X waar te nemen. Mr. Y maakt(e) deel uit van het bestuur van de stichting beheer derdengelden van het kantoor van mr. X. Op 22 december 2016 zijn dossiers van mr. X overgedragen aan mr. Y. Tijdens het kantoorbezoek op 22 december 2016 is vastgesteld dat mr. X al een jaar niet meer voor beroepsaansprakelijkheid verzekerd was. Op 29 december 2016 heeft verweerder het kantoor van mr. X nogmaals bezocht.
2.16 Verweerder heeft mr. X, met een cc aan mr. Y, bij e-mail van 25 januari 2017 als volgt bericht:
“Geachte [mr. X],
Nog steeds is de zoektocht naar de dossiers van [klager] en [klaagster] zonder resultaat gebleven. Uw stelling dat deze zich bij [mr. G] bevinden, wordt door deze ontkend. Betrokkenen hebben groot belang om in het bezit te komen van hun dossiers. Ik draag u op, wanneer de dossiers niet in uw bezit zijn, deze op te (doen) halen bij [mr. G] en mij uiterlijk vrijdag 27 januari a.s. om 12.00 uur via een reply-mail te berichten omtrent het resultaat.
Hoogachtend,
[verweerder]”
2.17 Het Hof van Discipline heeft het hoger beroep van mr. X op 30 januari 2017 mondeling behandeld. Verweerder was bij die zitting aanwezig. Klagers waren als toehoorders bij de zitting aanwezig.
2.18 Bij beslissing van 6 maart 2017 heeft het Hof van Discipline de beslissingen van 17 oktober 2016 van de raad ’s-Hertogenbosch bekrachtigd. Verweerder heeft klagers op 9 maart 2017 een afschrift gezonden van de beslissing van het Hof van Discipline. Het Hof van Discipline heeft ook de beslissing op het verzoek op grond van artikel 60b van de Advocatenwet op 6 maart 2017 bekrachtigd.
2.19 Bij brief van 10 maart 2017 , abusievelijk pas verzonden op 20 maart 2017, heeft verweerder klagers geschreven:
“(…) Naar aanleiding van uw ongedateerd schrijven, ingekomen op 6 maart 2017 deel ik u als volgt mede.
Zoals al vaker aan u medegedeeld is een zoektocht naar de dossiers in uw zaken die nog in behandeling zijn (zaak versus [gemeente S] en zaak bij [rechtbank D]) tot dusverre vruchteloos gebleken.
Dit komt door de verschillende zienswijzen van de (voormalige) advocaten in dezen. Beiden zeggen dat die dossiers bij de ander berusten. [Mr. G] heeft dit met zoveel woorden nog eens schriftelijk bevestigd bij e-mail van 15 december 2016.
Die dossiers bleken niet ten kantore van [mr. X] toen deze zaken in verband met zijn schorsing werden overgedragen aan [mr. Y].
Zoals u bekend is [mr. X] sedert 6 maart 2017 geschrapt van het tableau. Hij is (en was al eerder) onbereikbaar, ondanks dat veel pogingen zijn ondernomen om in contact te komen.
Afgifte van dossiers, ook die welke eerder ten kantore van [mr. X] werden aangetroffen en welke niet zijn overgedragen aan [mr. Y], blijkt aldus onmogelijk, alle inspanningen van diverse personen ten spijt.
[Mr. X] (dan wel [mr. G]) zou(den) daarom in kort geding tot overdracht van die dossiers moeten worden gedagvaard. Daartoe zou u een advocaat in de arm moeten nemen.
In dat geval zal wel bewijsbaar moeten zijn bij wie van deze advocaten de dossiers zich bevinden. Een advocaat rechtens veroordeeld te krijgen tot afgifte van dossiers, terwijl niet vaststaat dat deze in diens bezit zijn, is niet wel aannemelijk.
Normaliter ontvangt de cliënt van de advocaat kopie van alle brieven en processtukken die in en uit gaan. In dat geval zou u zelf over die stukken moeten beschikken. Mogelijk dat u aan de hand van die stukken al verder komt.
Eerder heb ik al aangegeven (zie mijn brief aan u van 12 januari 2017) dat 2 advocaten op mijn verzoek zich bereid hebben verklaard hun diensten aan u aan te bieden. Ik begrijp dat u zich tot hen niet heeft gewend.
Ik zal nog een poging ondernemen teneinde achter de vindplaats van de dossiers te komen. Daartoe heb ik heden zowel [mr. X] als [mr. G] opgeroepen om tijdens een persoonlijk gesprek daarover helderheid te verschaffen. Van het resultaat zal ik u op de hoogte stellen. (…)”
2.20 Bij brief van 10 maart 2017 heeft verweerder mr. X en mr. G uitgenodigd voor een gesprek op 17 maart 2017 over, zakelijk weergegeven, de verdwenen dossiers van klagers.
2.21 Verweerder heeft mr. X, met een cc aan mr. Y, bij e-mail van 18 maart 2017 als volgt bericht:
“Geachte [mr. X],
Ik begrijp dat [mr. Y] u a.s. maandag bezoekt onder andere in verband met overdracht van nog enkele dossiers. Ik verzoek u ook alle dossiers (gearchiveerd en nog in bewerking) die nog bij u zijn in het kader van uw belangenbehartiging van [klager] en [klaagster] aan mr. Y mee te geven. Beiden verzoeken reeds geruime tijd om afgifte en afgifte staat naar mijn oordeel niets meer in de weg.
Met vriendelijke groet,
[verweerder]”
2.22 Bij brief van 20 maart 2017 heeft verweerder klagers bericht dat hij op 17 maart 2017 heeft gesproken met mr. G. Mr. X was niet bij het gesprek verschenen; hij had verweerder laten weten dat niet zinvol te achten. Verweerder heeft in zijn brief geschreven dat mr. G in de zaak tegen het UWV geen procesverrichtingen heeft gedaan; een advocaat in Dordrecht bleek de zaak in behandeling te hebben genomen. Mr. G heeft slechts het verweerschrift van het UWV naar deze advocaat te Dordrecht gezonden. Mr. G heeft verklaard klagers te hebben geadviseerd om voor de behandeling van de zaak tegen de gemeente S een advocaat in de buurt van hun woonplaats te zoeken. Het dossier in die zaak heeft mr. G nooit in zijn bezit gehad. Ook het dossier in de familierechtelijke zaak heeft mr. G nooit gehad volgens zijn verklaringen tegenover verweerder. Dossiers die mr. G wel heeft gehad, zijn “na diens operatie op 25 november 2015” door mr. X bij mr. G opgehaald. Verweerder heeft nog toegevoegd dat mr. X in zijn bericht dat hij niet bij het gesprek zou verschijnen, heeft meegedeeld hij zijn archief zou opschonen en daar nog eens zou kijken. Als dat iets zou opleveren zou hij verweerder berichten. Verweerder heeft zijn brief afgesloten met de mededeling dat de communicatie over de kwestie verder moet verlopen via de Rotterdamse deken, nu klagers tegen verweerder een klacht hebben ingediend.
3 KLACHT EN VERZET
Klacht
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet omdat hij tekort is geschoten in zijn werkzaamheden als deken. In het bijzonder verwijten klagers verweerder dat:
a) hij al jaren op de hoogte was van het disfunctioneren van mr. X en niet eerder heeft gemeld dat mr. X niet beschikte over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, terwijl hierover wel twijfels bestonden;
b) hij heeft toegelaten dat mr. Y optrad als vervanger van mr. X, terwijl mr. Y medebestuurder was van de Stichting Derdengelden van mr. X;
c) hij niet heeft gemeld welke weg klagers dienden te bewandelen om hun dossiers te ontvangen van mr. X en hij bovendien niet meewerkte aan het opsporen en overhandigen van dossiers aan klagers;
d) hij niet aan het Hof van Discipline heeft gemeld dat mr. X zonder medeweten van klagers een financiële transactie of verrekening met de gemeente S heeft verricht en in die procedure geen verweer heeft gevoerd;
e) hij niets in het werk heeft gesteld om de “kemphanen” mr. X en mr. G aan tafel te krijgen en daarbij geen hoor en wederhoor heeft toegepast.
Verzet
3.2 In verzet hebben klagers naar voren gebracht dat al minstens een jaar voor de schrapping van mr. X klachtzaken tegen hem aanhangig waren.
3.3 De voorzitter heeft, zo begrijpt de raad klagers, ten onrechte geoordeeld dat verweerder zich voldoende heeft ingespannen om de dossiers van klagers bij hen terug te krijgen. Verweerder is pas met mrs. X en G in gesprek gegaan over de dossiers na de schrapping van mr. X.
3.4 Klagers stellen, zo begrijpt de raad, dat verweerder hen telefonisch heeft meegedeeld dat hij tijdens een bezoek aan het kantoor van mr. X documenten van klagers onder ogen heeft gehad. Hij heeft toegezegd ervoor te zorgen dat deze documenten bij klagers terecht zouden komen, maar is deze toezegging niet nagekomen.
3.5 Verweerder heeft verzuimd te controleren of mr. X beschikte over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering en is aldus tekortgeschoten in zijn toezicht. Het oordeel van de voorzitter over dit onderwerp is onjuist volgens klagers.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft teweeggebracht dat mr. X werd geschorst ex artikel 60b Advocatenwet en werd geschrapt van het tableau, en heeft daarmee effectief toezicht gehouden. Daarnaast heeft hij de nodige inspanningen verricht om de dossiers van klagers in zijn bezit te krijgen. Door een volledig gebrek aan medewerking door mr. X is dat laatste niet gelukt. Van klachtwaardig handelen van verweerder is echter geen sprake. Men kan niet stellen dat verweerder door zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur heeft beschaamd. Het tegenovergestelde is het geval.
Klachtonderdeel a
4.2 In zijn beslissing van 6 maart 2017 heeft het Hof van Discipline als vaststaand feit aangenomen dat mr. X altijd heeft gesteld dat hij voor beroepsaansprakelijkheid was verzekerd, terwijl hij nadien heeft moeten erkennen geen beroepsaansprakelijkheidsverzekering te hebben wegens het onbetaald laten van de premie. Verweerder heeft wel degelijk zijn verantwoordelijkheid genomen door dekenbezwaren jegens mr. X in te dienen, waarbij verweerder niet kan worden tegengeworpen dat mr. X zowel de deken, ook in de gesprekken voorafgaande aan het indienen van het dekenbezwaar, als de tuchtrechter op het verkeerde been heeft gezet door de waarheid omtrent de beroepsaansprakelijkheidsverzekering lange tijd te verhullen. Verweerder zou niet weten wat hij in het kader van het toezicht meer of anders had kunnen doen.
Klachtonderdeel b
4.3 Het klopt dat verweerder mr. Y heeft gevraagd om na de schorsing respectievelijk schrapping van mr. X diens praktijk waar te nemen respectievelijk over te nemen. Verweerder heeft geen enkele aanleiding (gehad) te twijfelen aan de integriteit van mr. Y. Het feit dat hij mr. X kent en met hem deel uitmaakt van het bestuur van de Stichting Derdengelden van mr. X doet daaraan niet af. Overigens hebben klagers bij dit klachtonderdeel geen persoonlijk belang en zijn zij daarom niet-ontvankelijk in hun klacht.
Klachtonderdeel c
4.4 Gedoeld wordt kennelijk op de zitting van het Hof van Discipline op 30 januari 2017, waarbij klagers als toehoorders waren verschenen. Verweerder heeft daar inderdaad melding gemaakt van het feit dat, ondanks vele pogingen, het hem en anderen niet gelukt was om bepaalde dossiers in relatie tot klagers in het bezit te krijgen. Mr. X gaf nooit thuis en een tweetal dossiers van klagers bleken niet op de lijst te staan van overgedragen zaken aan mr. Y en evenmin traceerbaar op het kantoor van mr. X, dat verweerder na diens schorsing heeft bezocht. Mr. X is daarna herhaaldelijk aangeschreven tot afgifte van de dossiers, maar zonder resultaat. Meer dan verweerder als deken heeft gedaan, kon en kan hij niet doen.
Klachtonderdeel d
4.5 Verweerder weet niet wat met dit klachtonderdeel wordt bedoeld. Hem is inhoudelijk niets bekend over een financiële transactie of verrekening van de gemeente S en dat in die zaak geen verweer is gevoerd. Dit klachtonderdeel is onvoldoende onderbouwd. Bovendien hebben klagers geen persoonlijk belang bij dit klachtonderdeel, zodat zij daarin niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Klachtonderdeel e
4.6 Verweerder heeft getracht om mr. X en mr. G samen aan tafel te krijgen. Beide ex-advocaten houden vol dat de desbetreffende dossiers bij de ander zijn. Verweerder kan niet verifiëren wie de waarheid spreekt. Overigens ontberen klagers ook bij dit klachtonderdeel persoonlijk belang, hetgeen dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid.
Verzet
4.7 In verzet heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.
4.8 Van twee lopende dossiers werd teruggave verlangd van mr. X; het dossier in een geschil tegen de gemeente S en het dossier in een familierechtelijke zaak die bij de rechtbank D in behandeling was. Van deze dossiers kon niet worden achterhaald waar ze waren. Bij een bezoek aan het kantoor van mr. X heeft verweerder wel dossiers van klagers aangetroffen. Het ging om (andere) afgehandelde dossiers. Verweerder heeft mr. X niettemin gevraagd de dossiers te overhandigen. Verweerder herinnert zich niet dat hij heeft toegezegd dat hij deze dossier aan klagers zou verstrekken.
4.9 Verweerder heeft de kwestie van het niet kunnen verkrijgen van lopende dossiers voorgelegd aan het landelijk dekenberaad. De uitkomst daarvan komt overeen met de stellingname van verweerder in zijn brief aan klagers van 10 maart 2017.
4.10 Verweerder wijst erop dat hij twee advocaten bereid had gevonden om de zaken van klagers in behandeling te nemen, maar klagers wensten geen gebruik te maken van de diensten van deze advocaten.
4.11 Bij een kantoorbezoek in juni 2013 is vastgesteld dat mr. X beschikte over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Verweerder heeft niet gesteld dat bij een kantoorbezoek in april 2016 is vastgesteld dat mr. X over zo’n verzekering beschikte. Dat mr. X in strijd met de waarheid heeft verklaard over het hebben van een verzekering, kan verweerder niet worden tegengeworpen.
4.12 Verweerder meent dat hij voortvarend en efficiënt heeft gehandeld naar aanleiding van de klachten van klagers.
4.13 Ter zitting heeft verweerder benadrukt dat hij bij zijn toezicht op mr. X heeft gekozen om de weg van het tuchtrecht te volgen en de bezwaren tegen mr. X voor te leggen aan de raad van discipline. Hij heeft toegelicht dat hij voor deze weg heeft gekozen, omdat kantoorbezoeken aan en gesprekken met mr. X niet leidden tot verbetering in zijn praktijkvoering. Op sommaties van verweerder reageerde mr. X niet of met smoezen en mr. X werd steeds wantrouwender tegen verweerder. Verweerder verwachtte niet dat hij mr. X, buiten de tuchtrechter om, kon bewegen tot verbetering van zijn praktijkvoering. Verweerder beoogde met het indienen van een bezwaar naar aanleiding van drie klachten, waaronder die van klagers, schrapping van mr. X te bewerkstelligen. Dit is ook gelukt. Om te voorkomen dat mr. X, hangende het hoger beroep van de schrappingsbeslissing zijn praktijk zou voortzetten en (nog meer) schade zou veroorzaken, heeft verweerder succesvol om schorsing op grond van artikel 60b van de Advocatenwet verzocht. Verweerder heeft met klem gesteld dat hij veel heeft gedaan en veelvuldig contact heeft gehad met mr. X.
4.14 Ten aanzien van het toezicht van verweerder ten tijde van de schorsing van mr. X in 2015 heeft verweerder gesteld dat hij geen bemoeienis heeft gehad met de waarneming van dossiers van klagers door mr. G tijdens die schorsing van mr. X. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat ook mr. G tekortschoot in zijn wijze van praktijkvoering. Omdat mr. G echter op het tableau was ingeschreven en aldus bevoegd was en in staat moest worden geacht praktijk te voeren en dossiers van een andere advocaat over te nemen, stond het verweerder niet vrij om klagers voor mr. G te waarschuwen of de waarneming door mr. G te dwarsbomen. Verweerder kon niet meer doen dan de waarneming observeren, hetgeen hij stelt te hebben gedaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Limburg. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is het optreden van een deken onderworpen aan tuchtrechtelijke controle. Enkel indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een deken door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad of zijn taken zodanig heeft verwaarloosd of zich zodanig heeft misdragen dat sprake is van gedragingen die een behoorlijk advocaat niet betamen, kan sprake zijn van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid.
5.2 Bij de beoordeling moet verder in aanmerking worden genomen dat een deken vrijheid toekomt ten aanzien van de wijze waarop hij het toezicht op de advocaten in zijn arrondissement inricht.
5.3 Het karakter van de onderhavige procesgang (verzet tegen een voorzittersbeslissing) brengt met zich dat er primair moet worden beoordeeld of de voorzittersbeslissing fouten of omissies bevat. De inleidende klacht wordt pas nader, inhoudelijk, besproken als van zulke fouten of omissies sprake is.
5.4 De raad is op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde verzetgronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
5.5 In het bijzonder is het de raad niet gebleken dat de voorzitter op onjuiste gronden tot het oordeel is gekomen dat verweerder niet is tekortgeschoten in zijn toezichthoudende taak. Verweerder heeft de weg van het tuchtrecht bewandeld, die heeft geleid tot schrapping van mr. X. Het is de raad niet gebleken dat verweerder daarbij onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, naar aanleiding van de door klagers in december 2015 tegen mr. X ingediende klacht of andere signalen over het functioneren van mr. X. Uit de gegevens in het dossier blijkt evenmin dat klagers door de wijze waarop verweerder zijn toezichthoudende taak heeft uitgeoefend in hun belangen zijn geschaad.
5.6 Ten aanzien van de overname van dossiers van klagers door mr. G gedurende de schorsing van mr. X heeft verweerder gedaan wat op dat moment tot de (beperkte) mogelijkheden behoorde, namelijk de overname observeren. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij met de overname van de dossiers aan mr. G geen bemoeienis heeft gehad.
5.7 Wat betreft de zoekgeraakte dossiers is de raad niet gebleken dat verweerder daarvan vóór december 2016 door klagers in kennis is gesteld. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zich nadien voldoende ingespannen om deze dossiers boven water te krijgen. Dat deze inspanningen tevergeefs bleken, valt verweerder niet aan te rekenen.
5.8 Het verzet moet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn, R. de Haan en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juni 2018.