Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-09-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:221

Zaaknummer

15-114A

Zaaknummer

15-115A(d)

Inhoudsindicatie

 Klachten en dekenbezwaar tegen advocaat, die zonder medeweten klaagster gezamenlijk echtscheidingsverzoek, akte van berusting en wijziging hoofdverblijf en omgangsregeling indiende, gegrond. Schorsing van 6 weken, waarvan 2 onvoorwaardelijk en verklaring ex art. 48 lid 7 Advocatenwet.

Uitspraak

 Beslissing van 7 september 2015

in de zaken 15-114A en 15-115A (d)

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

alsmede het dekenbezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

mr. P.N. van Regteren Altena

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 6 mei 2015 met kenmerk 4014-870 en 4015-024, door de raad ontvangen op 7 mei 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 juni 2015 in aanwezigheid van klaagster, haar gemachtigde, de deken en

mr. R.P.F. Kamphuis, stafmedewerker van de deken. Verweerder is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in paragraaf 1.1. bedoelde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 15 genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster was getrouwd met de heer X ("de man") en heeft samen met hem een minderjarig kind. Klaagster is in 2010 met toestemming van de man met het kind naar Argentinië vertrokken. Bij terugkeer in 2013 is gebleken dat klaagster geen rechtmatig verblijf meer had in Nederland.

2.3 De advocaat tot wie klaagster zich had gewend berichtte haar dat dit verband hield met het feit dat de rechtbank op 6 juli 2011 de echtscheiding van klaagster en de man had uitgesproken.

2.4 Zonder medeweten of medewerking van klaagster heeft verweerder op

13 mei 2011 een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding ingediend. Op het bij het verzoek gevoegde echtscheidingsconvenant, dat is opgesteld conform het model van de Vereniging Familierecht Advocaten Scheidingsmediators ("vFAS"),  en ouderschapsplan staan handtekeningen die niet afkomstig zijn van klaagster. In het convenant is onder meer opgenomen dat de partneralimentatie van klaagster ieder jaar met een bedrag van EUR 75 per maand wordt verminderd.

2.5 De op 6 juli 2011 uitgesproken echtscheiding is op 28 juli 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Verweerder heeft daartoe, zonder medeweten of medewerking van klaagster, op naam van klaagster een akte houdende berusting, tevens houdende verzoek tot inschrijving opgemaakt. Verweerder heeft de handtekening op de akte gelegaliseerd. De handtekening is niet van klaagster.

2.6 Op 8 juli 2013 heeft verweerder zonder medeweten van klaagster een gemeenschappelijk verzoekschrift tot wijziging hoofdverblijfplaats en omgangsregeling ex artikel 1:253a BW ingediend. Bij beschikking van

14 augustus 2013 heeft de rechtbank het verzoek toegewezen en bepaald dat het hoofdverblijf van het kind bij de man zal zijn. Aan deze beschikking ligt een door partijen ondertekende wijziging op het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan ten grondslag. De handtekening op het stuk is niet van klaagster.

2.7 De man heeft uitvoering gegeven aan de (gewijzigde) beschikking.

2.8 Verweerder heeft voorafgaand, tijdens en na het voeren van beide procedures in 2011 en 2013 geen contact gehad met klaagster.

2.9 Bij brief van 17 november 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder. De deken heeft, nadat hij zijn voornemen daartoe aan verweerder kenbaar had gemaakt, bij brief van 16 april 2015 aan verweerder een ambtshalve bezwaar toegevoegd aan de klacht.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) in twee procedures als advocaat van klaagster is opgetreden, terwijl klaagster hiertoe geen opdracht heeft verstrekt en verweerder nimmer enig contact met klaagster heeft gehad;

b) heeft nagelaten te verifiëren of de handtekeningen die zijn geplaatst op een echtscheidingsconvenant en een akte van berusting afkomstig zijn van klaagster;

c) de belangen van twee partijen heeft behartigd, terwijl deze belangen tegengesteld zijn en/of daarop uitlopende ontwikkelingen aannemelijk zijn.

3.2 Klaagster stelt ter toelichting op haar klachten dat zij door het handelen van verweerder is benadeeld zonder dat enige vorm van rechterlijke toetsing heeft plaatsgevonden. Klaagster is dientengevolge in een ernstige, persoonlijke crisis terecht gekomen. Door de achterstand die klaagster heeft opgelopen ten aanzien van haar verblijfstatus, woning en inkomen was wijziging van de beschikking van 14 augustus 2013, in die zin dat haar zoontje voortaan weer zijn hoofdverblijf bij klaagster zou hebben, niet reëel. Verweerder, die bovendien lid is van de vFAs, heeft met zijn handelen het vertrouwen in de beroepsgroep geschaad.

4 DEKENBEZWAAR

4.1 Het bezwaar houdt in dat verweerder door te handelen zoals hij in de onderhavige situatie heeft gedaan in ernstige mate de norm van artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden.

4.2 De handelwijze van verweerder dient hem eens te meer te worden aangerekend nu verweerder lid is van de vereniging van advocaten die gespecialiseerd zijn in het personen- en familierecht (vFAS). Het echtscheidingsconvenant is opgesteld conform het model van de vFAS waarmee naar achteraf moest blijken ten onrechte de indruk wordt gewekt dat het convenant buiten twijfel conform de daaraan te stellen eisen tot stand is gekomen en ondertekend, waarmee de rechter onjuist is voorgelicht.

4.3 Ook het feit dat verweerder doet alsof hij de handtekening van klaagster onder de akte van berusting met verzoek tot inschrijving heeft geverifieerd, is in geen enkel opzicht te rijmen met de behoorlijke taakuitoefening van een advocaat. Verweerder heeft zich kennelijk niet gerealiseerd dat zijn handelen de toets der tuchtrechtelijke kritiek niet kan doorstaan, althans zich daardoor in geen enkel opzicht laten leiden, juist in een kwestie waarin het gaat om het optreden voor een particulier met grote persoonlijke belangen.

4.4 De deken verzoekt de raad uit te spreken dat verweerder jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijke rechtshulpverlener betaamt.

5 VERWEER

5.1 De gang van zaken spijt verweerder. Verweerder erkent dat hij zich onvoldoende heeft geïnformeerd omtrent de identiteit van klaagster en dat hij in strijd met Gedragsregel 7 heeft gehandeld aangezien hij de belangen van twee partijen heeft behartigd, terwijl deze belangen tegengesteld zijn gebleken.

5.2 Verweerder betwist dat klaagster als direct gevolg van zijn handelen haar rechtmatig verblijf en aanspraak op de publieke middelen heeft verloren. Voor herstel van rechten en/of vernietiging dan wel aanpassen van regelingen die in het convenant zijn opgenomen is een gang naar de rechter mogelijk.

6 BEOORDELING

6.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na

1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor

1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Beoordeling van de klacht

Ad klachtonderdeel a)

6.2 Artikel 7 lid 1 van de Verordening op de administratie en financiële integriteit (thans artikel 7.1 Verordening op de advocatuur), geldend in de hier relevante periode, bepaalt dat de advocaat verplicht is zich bij aanvaarding van de opdracht te vergewissen van de identiteit van de cliënt en in voorkomend geval tevens van de tussenpersoon die de opdracht heeft verstrekt, tenzij de aard of de omstandigheden van de zaak dit onmogelijk maken.

6.3 Vaststaat dat klaagster verweerder zelf nimmer opdracht heeft gegeven om voor haar op te treden. Verweerder heeft uitsluitend contact gehad met de man en heeft niet onderzocht of klaagster überhaupt opdracht heeft gegeven om voor haar op te treden. Verweerder heeft, zoals hij heeft erkend, zich bij de aanvaarding van de opdracht van de man evenmin vergewist van de identiteit van klaagster.

6.4 Vaststaat ook dat, hoewel klaagster verweerder daartoe geen opdracht heeft gegeven, verweerder namens klaagster bij herhaling processtukken heeft ingediend. Verweerder heeft zowel bij het echtscheidingsverzoek in 2011 als in 2013 bij het verzoek tot wijziging hoofdverblijfplaats en omgangsregeling gesteld dat sprake was van een gezamenlijk verzoek van partijen, terwijl klaagster hiervan geen weet had. Ook de akte van berusting is door verweerder zonder medeweten en dus ook zonder instemming van klaagster ingediend.

6.5 Verweerder heeft aldus in strijd gehandeld met genoemde Verordening en in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten. Daarbij acht de raad het een verzwarende omstandigheid dat verweerder niet een maal, maar drie maal dezelfde fout heeft gemaakt: bij de indiening van het echtscheidingsverzoek, de indiening van de akte van berusting en de indiening van het verzoekschrift tot wijziging hoofdverblijf en omgangsregeling. Verweerder heeft bovendien de rechtbank bij herhaling onjuist voorgelicht. Dit valt verweerder, als lid van een door de Nederlandse Orde van Advocaten erkende specialisatievereniging, de vFAS, zwaar aan te rekenen. Verweerder heeft bij het echtscheidingsverzoek een echtscheidingsconvenant gevoegd, dat conform het model van de vFAS is opgesteld. Daardoor heeft verweerder doen voorkomen dat de totstandkoming en ondertekening van het convenant voldeden aan de daaraan te stellen eisen. Hierdoor heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

6.6 Klachtonderdeel a) is gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

6.7 Tot het legaliseren van een handtekening mag een advocaat eerst overgaan als hij ervoor kan instaan dat die handtekening ook afkomstig is van degene die in het betreffende stuk wordt bedoeld. In de regel zal dit betekenen dat de advocaat een handtekening alleen kan legaliseren als deze in zijn aanwezigheid is geplaatst en hij zich door inzage in een identiteitsbewijs of anderszins heeft kunnen overtuigen van de identiteit van degene, wiens handtekening hij legaliseert.

6.8 Vaststaat dat de door verweerder gelegaliseerde handtekening op de akte van berusting niet is geplaatst in de aanwezigheid van klaagster. Er bestaat geen aanleiding in dit geval een uitzondering toelaatbaar te achten op het hiervoor geformuleerde uitgangspunt, reeds niet omdat verweerder klaagster nimmer heeft ontmoet.

6.9 Vaststaat ook dat verweerder de handtekeningen onder het echtscheidingsconvenant en de latere wijziging van het convenant niet heeft geverifieerd. Klachtonderdeel b) is dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

6.10 De raad stelt voorop dat een advocaat zich in beginsel niet met de behartiging van de belangen van twee of meer partijen mag belasten indien de belangen van deze partijen tegenstrijdig zijn of een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is. Het Hof van Discipline maakt echter een uitzondering op de hoofdregel dat een advocaat slechts voor één partij kan optreden voor de advocaat die op uitdrukkelijke wens van beide echtelieden in het kader van een echtscheiding voor beide partijen optreedt. Optreden voor beide partijen mag dan alleen onder bijzondere omstandigheden en in een dergelijk geval zijn extra zorg en bepaalde waarborgen vereist. De advocaat dient grote zorgvuldigheid te betrachten en zich ervan te vergewissen dat beide partijen de inhoud van een regeling begrijpen. De advocaat dient partijen alsdan duidelijk te wijzen op hun wederzijdse mogelijkheden en marges en hij dient ervoor te waken dat wanneer een van beiden genoegen neemt met minder dan hem of haar bij formele afwikkeling zou toekomen, deze daarin dan uitdrukkelijk instemt en zich rekenschap geeft van de gronden waarop hij of zij dat standpunt inneemt. In het algemeen zal het daarbij van belang zijn dat partijen schriftelijk op hun mogelijkheden en hun voorgenomen toegevingen worden gewezen, naast vastlegging van de regeling welke partijen en de gezamenlijke advocaat voor ogen staat.

6.11 Vaststaat dat verweerder voorafgaand aan de indiening van het gezamenlijk echtscheidingsverzoek, de indiening van de akte van berusting en het verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf van de zoon van klaagster nimmer contact heeft opgenomen met klaagster. Door blindelings af te gaan op de aangeleverde informatie van de man, is verweerder naar het oordeel van de raad zeer lichtzinnig met de belangen van klaagster omgegaan. Verweerder heeft, zoals hiervoor overwogen in 6.3, niet onderzocht of klaagster überhaupt opdracht had gegeven aan verweerder om namens haar op te treden.

6.12 Doordat verweerder geen enkel contact heeft gehad met klaagster, terwijl hij dat wel met de man heeft gehad, heeft verweerder niet voldaan en kunnen voldoen aan zijn verplichting om klaagster te wijzen op haar mogelijkheden en rechten ten aanzien van de echtscheiding. Verweerder had klaagster expliciet zowel mondeling als schriftelijk moeten informeren over haar rechtspositie, met uitleg over de voor- en nadelen en de gevolgen van gemaakte en eventuele alternatieve keuzes. Ook had verweerder met klaagster overleg moeten voeren over haar wensen. Verweerder heeft dit alles echter nagelaten. Als gevolg van dit nalaten van verweerder ziet klaagster zich geconfronteerd met de situatie dat het gebruik van de echtelijke woning aan de man is toebedeeld, de partneralimentatie jaarlijks wordt verminderd en het hoofdverblijf van haar kind bij de man is bepaald. Door te handelen zoals verweerder heeft gedaan, heeft verweerder naar het oordeel van de raad het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad.

6.13 Dit klachtonderdeel is gegrond.

Beoordeling van het bezwaar

6.14 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot klachtonderdelen a) tot en met c) is de raad van oordeel dat het dekenbezwaar eveneens gegrond is, nu het inhoudelijk overeenkomt met de klacht.

7 MAATREGEL

7.1 De raad is van oordeel dat verweerder ten opzichte van klaagster zeer ernstig is tekortgeschoten. Tot drie maal toe, te weten bij de indiening van het echtscheidingsverzoek, de indiening van de akte van berusting en de indiening van het verzoekschrift tot wijziging hoofdverblijf en omgangsregeling heeft verweerder op geen enkele wijze geverifieerd of de proceshandelingen overeenkwamen met de wensen van klaagster. Verweerder heeft voorts in strijd met de daarvoor geldende waarborgen en in strijd met de waarheid een handtekening gelegaliseerd als zijnde afkomstig van klaagster. Verweerder heeft met zijn handelwijze niet alleen ten opzichte van klaagster tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld, maar ook heeft hij daardoor het vertrouwen in de advocatuur als beroepsgroep geschaad.

7.2 Verweerder heeft evenmin adequate actie ondernomen om de door zijn toedoen ontstane situatie zo veel als mogelijk te trachten te herstellen. Dat verweerder ter zitting niet is verschenen om verantwoording af te leggen aan klaagster en de deken, rekent de raad hem evenzeer aan. Gelet op de ernst van de tuchtrechtelijk verwijtbare handelingen is de raad van oordeel dat het opleggen van de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, passend en geboden is.

7.3 Op grond van het voorgaande komt de raad voorts tot de slotsom dat is vast komen te staan dat verweerder jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt, als bedoeld in artikel 48 lid 7 Advocatenwet.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in al zijn onderdelen gegrond;

- verklaart het bezwaar van de deken gegrond;

- spreekt het oordeel uit dat verweerder jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes weken;

- bepaalt dat daarvan vier weken niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat 1 maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

 - de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

 - verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

 - de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. G. Kaaij,

P. van Lingen, M. Middeldorp en B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van

7 september 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 7 september 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl