Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-09-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:217

Zaaknummer

15-075A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij ongegrond. Geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen bij afwikkeling toevoegingsgelden na opvolging.

Uitspraak

Beslissing van 7 september 2015

in de zaak 15-075A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 19 maart 2015 met kenmerk 4014-0750, door de raad ontvangen op 19 maart 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 juni 2015 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

-  de genoemde brief van de deken aan de raad;

- van de stukken 1 tot en met 15 genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft op 14 oktober 2013 een strafzaak overgenomen van klager, waarin klager was toegevoegd door de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de RvR). Na overname van de zaak heeft verweerder extra uren verzocht, maar dit verzoek is door de RvR afgewezen.

2.3 Bij e-mail aan verweerder van 19 juni 2014 heeft klager geschreven:

Hierbij bevestig ik ons telefoongesprek van heden middag, waarin u toezegde mij binnen een week een verrekeningsvoorstel te doen toekomen in boven vermelde zaak. Ik heb u bij de overname medegedeeld dat ik reeds 15 uren en 54 minuten had besteed en 482 km. had gereden en dat ik er vanuit ging dat u een bewerkelijke zaak zou aanvragen.

U hebt mij destijds bij brief d.d. 15 oktober 2013 bericht dat u een bewerkelijke zaak zou aanvragen. U was daar echter niet meer zeker van en zou dit nakijken. Gezien de hoeveelheid tijd die ik besteed had op het moment van overname, reken ik wel op een substantieel verrekeningsvoorstel.

2.3 In reactie daarop heeft verweerder klager diezelfde dag per e-mail meegedeeld dat hij wel extra uren had verzocht, maar dat deze zijn afgewezen door de RvR. Verder heeft verweerder voor zover ten deze relevant in betreffende e-mail het volgende geschreven:

Bij overname van de zaak viel mij ook al op dat u met uw uren aan de hoge kant zat daar de zaak zoals in het dossier werd aangeleverd vrij beperkt van omvang was (100 blz), overleg met derden zal de raad niet als uren besteed aan de zaak zien. Nu laat ik u reeds weten dat ook voor mij uw urenstaat als excessief overkomt tegen de achtergrond van het dossier en overige stukken en overige proceshandelingen. Ik herwaardeer uw urenstaat op 8 uur.

Hier uit volgt dat betreffende de verdeling van de forfaitaire uren dat dit betekend dat u moet denken aan een globale verdeelsleutel 1/3 tegen 2/3 aangezien ik zelf 16 uur aan de zaak besteedt heb. 

2.4 Klager heeft verweerder op 20 juni 2014 en op 4 augustus 2014 per e-mail gevraagd om toezending van een afschrift van de afwijzende beslissing, maar een reactie daarop is uitgebleven.

2.5 Bij brief van 1 oktober 2014 aan verweerder heeft klager nogmaals verzocht om toezending van de vaststellingsbeschikking van de RvR alsmede om een reëel voorstel om tot verrekening te komen.

2.6 Bij brief van 14 oktober 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.7 Bij brief van 14 oktober 2014 aan klager heeft verweerder onder meer geschreven:

In handhaaf mijn standpunt in dezen om tot een verdeling te komen zoals eerder reeds aangekondigd. Tegen de achtergrond van de door mij bestede uren 39 uren en de uwe 16 uren is het voorstel gebaseerd op reële bestede uren.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) niet heeft voldaan aan de geldende voorwaarden om met klager tot verrekening van toevoegingsgelden over te gaan;

b) klager niet op de hoogte heeft gesteld van het besluit van de RvR waarbij het verzoek om toekenning van extra uren is afgewezen.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Klager verwijt verweerder a) dat hij niet heeft voldaan aan de geldende voorwaarden om tot verrekening van toevoegingsgelden over te gaan en b)  dat verweerder hem niet heeft geïnformeerd over de afwijzing van het verzoek tot toekenning van extra uren door de RvR. De klachtonderdelen hebben samenhang en zullen gezamenlijk worden beoordeeld.

4.3 Klager heeft verwezen naar de leidraad verdeling vergoeding bij opvolging in toevoegingszaken. Volgens deze leidraad dient de toevoeging binnen een maand na beëindiging van de zaak door de opvolgend advocaat te worden gedeclareerd en dient de opvolgend advocaat binnen 14 dagen na ontvangst van de vaststellingsvergoeding een schriftelijk voorstel tot verrekening te doen, aldus klager.

4.4 Volgens verweerder heeft hij – mede in verband met zijn wintervakantie – de afwijzing van het verzoek tot toekenning van extra uren pas in januari 2014 gezien. Intussen had hij de toevoeging in december 2013 forfaitair gedeclareerd. Omdat het OM hoger beroep had ingesteld, liep de zaak door en werd deze op zijn kantoor niet gearchiveerd, aldus verweerder. Pas in januari 2015 is alles gedeclareerd, aldus nog steeds verweerder. Verweerder stelt voorts dat hij in juni 2014 een verrekeningsvoorstel heeft gedaan, maar dat klager daarop niet in heeft willen gaan. Ten slotte stelt verweerder zich op het standpunt dat klager teveel uren aan de zaak heeft besteed en dat als hij de zaak vanaf de aanvang zelf zou hebben gedaan een verzoek om extra uren niet nodig zou zijn geweest.     

4.5 De raad oordeelt als volgt. De raad acht begrijpelijk dat verweerder bij het forfaitair declareren van de toevoeging in eerste aanleg klager niet heeft geïnformeerd. Verweerder heeft immers onvoldoende weersproken gesteld dat de zaak nog niet was gearchiveerd, omdat deze vanwege het hoger beroep nog doorliep. Hoewel voorts voorstelbaar is dat klager (eerder) op de hoogte had willen zijn van de afwijzing door de RvR, kan de raad zich ook voorstellen dat verweerder klager daarvan niet direct op de hoogte heeft gesteld. Weliswaar had klager belang bij toekenning van extra uren, maar de raad gaat ervan uit dat verweerder naar aanleiding van de afwijzende beslissing voldoende heeft afgewogen of bezwaar zinvol was. Hoewel verweerder de financiële afwikkeling met meer welwillendheid en meer voortvarendheid had kunnen verrichten, is de raad van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is. De leidraad waarnaar klager verwijst is vastgesteld door de raden van toezicht en leidend voor de deken bij zijn bemiddeling bij de verdeling van toevoegingsgelden. De leidraad houdt echter geen regel in die advocaten verplicht om volgens deze regel tot verrekening over te gaan.

4.6 De klachtonderdelen zijn mitsdien ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. R. Lonterman, A.G. van Marwijk Kooy, B.J. Sol, J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 september 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 7 september 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager 

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl