Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-06-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:126

Zaaknummer

17-257/DH/DH

Inhoudsindicatie

De klacht ziet op de kwaliteit en voortvarendheid van de dienstverlening. Klaagster verwijt verweerder verder dat hij zijn werkzaamheden in de ene zaak heeft opgeschort, omdat de eigen bijdrage in de andere zaak niet was voldaan. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline

in het ressort Den Haag

van 18 juni 2018

in de zaak 17-257/DH/DH

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

tegen:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 10 januari 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 30 maart 2017 met kenmerk K003 2017 dk/ksl, door de raad ontvangen op 31 maart 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 april 2018 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster heeft de raad laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het klachtdossier, zoals door de deken aan de raad gezonden en van de op 6 april 2018 van klaagster ontvangen pleitnota met producties en van de op 9 april 2018 van klaagster ontvangen brief.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft klaagster in een aantal zaken tegen de verhuurder van de woning van klaagster bijgestaan. Het ging in ieder geval om een kort geding tegen de verhuurder en het (spoed)appel tegen de beslissing van de rechtbank in het kort geding. Voor behandeling van de zaken zijn toevoegingen aangevraagd.

2.2    In zijn e-mail van 18 januari 2016 aan klaagster heeft verweerder geschreven dat een toevoeging is verleend voor een procedure tegen de verhuurder. Verweerder heeft klaagster verzocht de eigen bijdrage van € 143,- aan hem te voldoen. Op 20 januari 2016 heeft klaagster dit bedrag betaald, waarna verweerder met de kwestie aan de slag is gegaan.

2.3    In de e-mail van 1 maart 2016 aan klaagster heeft verweerder bevestigd dat hij een geschil over een huurachterstand in behandeling heeft genomen en dat daarvoor een toevoeging is verleend. De eigen bijdrage bedraagt € 143,- en verweerder heeft klaagster verzocht dit bedrag te voldoen. Op 9 maart 2016 heeft verweerder klaagster de nota voor de eigen bijdrage gestuurd.

2.4    Op 19 maart 2016 heeft klaagster verweerder bericht dat zij de eigen bijdrage pas mag voldoen als zij het bedrag van de bijzondere bijstand heeft ontvangen. Verweerder heeft op dezelfde dag gereageerd. Hij heeft geschreven dat hij het niet redelijk vindt dat hij daarop moet wachten en dat hij contact zal opnemen met de gemeente. Op 21 maart 2016 heeft klaagster een bedrag van € 143,- aan verweerder voldaan.

2.5    In een e-mail van 23 maart 2016 heeft verweerder klaagster geïnformeerd dat hij drie zaken tegen de verhuurder voor haar in behandeling heeft. Verweerder heeft geschreven dat in de eerste zaak wordt gewacht op een onderzoeksrapport. In de tweede zaak over een betalingsachterstand heeft klaagster haar eigen bijdrage betaald. In de derde zaak, over een schadevergoeding, is op 23 maart 2016 een toevoeging verleend. De eigen bijdrage in die zaak is vastgesteld op € 196,-, maar klaagster kan volstaan met betaling van € 143,- “omdat er geen tijd was om via het Juridisch Loket te gaan”.

2.6    Op 29 maart 2016 heeft verweerder klaagster een nota gestuurd voor die eigen bijdrage. Verweerder heeft klaagster verzocht de nota snel te betalen omdat deze ziet op een kort geding.

2.7    Op of omstreeks 21 april 2016 heeft verweerder klaagster geïnformeerd dat het kort geding zal worden behandeld op 1 juni 2016. Klaagster heeft bij e-mail van 21 april 2016 haar komst naar de zitting bevestigd. In zijn reactie op deze bevestiging van 21 april 2016 heeft verweerder erop gewezen dat de nota voor de eigen bijdrage nog niet is voldaan.

2.8    In een e-mail van 30 april 2016 aan klaagster heeft verweerder geschreven dat hij niet verder kan als de eigen bijdrage niet is betaald. In zijn e-mail van 1 mei 2016 heeft verweerder hierover voorgesteld dat hij pas op de plaats maakt en zijn werkzaamheden stillegt totdat de eigen bijdrage is betaald.

2.9    Bij e-mail van 17 mei 2016 heeft verweerder de verschuldigde eigen bijdrage opnieuw onder de aandacht van klaagster gebracht.

2.10    In haar e-mail van 18 mei 2016 aan verweerder heeft klaagster te kennen gegeven dat zij de eigen bijdrage pas zal voldoen als zij het bedrag van de sociale dienst heeft ontvangen. Verweerder heeft op dezelfde dag gereageerd en meegedeeld dat hij nog even wacht alvorens verder te gaan met de behandeling van de zaak of het dossier te sluiten.

2.11    Op 19 mei 2016 heeft klaagster een bedrag van € 143,- aan verweerder voldaan.

2.12    In zijn e-mail van 29 juni 2016 aan klaagster heeft verweerder meegedeeld dat een toevoeging is verleend voor het hoger beroep tegen het vonnis van de voorzieningenrechter en dat de eigen bijdrage is gesteld op € 196,-. Verweerder heeft klaagster verzocht dit bedrag zo spoedig mogelijk te voldoen.

2.13    Op 30 juni 2016, 13.20 uur, heeft verweerder klaagster een e-mail gestuurd met daarbij als bijlage een factuur gevoegd met als titel: “Decl. [klaagster] juni 2016 – eigen bijdrage”. Het betrof de eigen bijdrage voor de toevoeging die ten behoeve van het spoedappel was aangevraagd.

2.14    In een e-mail van 30 juni 2016, 13.57 uur, heeft verweerder het volgende aan klaagster geschreven:

“(…) Ik begrijp dat u de eigen bijdrage pas wil betalen nadat de gemeente dit bedrag via de bijzondere bijstand aan u heeft vergoed. Ik heb daar op zich geen bezwaar tegen, zij het dat ik niet vind dat ik minimaal 8 weken daarop moet gaan wachten. De gemeente vindt namelijk dat zij de gehele beslistermijn van 8 weken mag nemen (en soms ook nog twee of drie weken extra) om een beslissing te nemen over een aanvraag om bijzondere bijstand. Het is van de Orde van Advocaten geoorloofd om met de werkzaamheden te wachten totdat de eigen bijdrage is voldaan. In uw geval wil ik dat eigenlijk niet doen omdat het om een kort gedingprocedure gaat (ook in hoger beroep).

Ik stuur u dus vandaag of morgen een declaratie voor de eigen bijdrage die u bij de gemeente moet inleveren bij het verzoek om bijzondere bijstand. Ik verzoek u aan de gemeente door te geven dat het om een kort geding gaat, en dat er spoed achter zit, dan schieten ze misschien wat meer op.

Het kort geding heeft voorrang nu want de termijn waarbinnen alles moet gebeuren zijn kort en we mogen [verhuurder] niet zomaar weg laten komen. Maar zodra het hoger beroep is ingesteld, ga ik met de schadeclaim en de huurbetaling/ opschorting verder. (…)”

2.15    In zijn e-mail van 6 juli 2016 aan klaagster heeft verweerder geschreven dat hij gaat beginnen aan de schadeclaim op de verhuurder. Als uitgangspunt neemt verweerder daarbij de “schadeopstelling” van klaagster van 13 maart 2016. Verweerder stelt in zijn e-mail een aantal vragen aan klaagster, met als doel meer inzicht te krijgen in en onderbouwing van de door klaagster gestelde vordering.

2.16    In zijn e-mails van 7 juli 2016 en 5 augustus 2016 heeft verweerder klaagster er, onder meer, op gewezen dat de eigen bijdrage voor het hoger beroep tegen het vonnis van de voorzieningenrechter moet worden voldaan. Uit de reactie van klaagster van 6 augustus 2016 blijkt dat zij de eigen bijdrage niet kan of wil voldoen.

2.17    Op 6 augustus 2016 heeft verweerder het volgende aan klaagster geschreven:

“(…) 1. Juist omdat u (nu ook weer) aangeeft dat het er u om gaat dat u weg kan, is het hoger beroep ingesteld. Dat kon ik alleen maar doen als er een toevoeging is. En bij die toevoeging hoort een eigen bijdrage, dat is nu eenmaal zo door de wetgever bepaald. Ik wijs er volledigheidshalve op dat de toevoeging zelfs kan worden ingetrokken als de client de eigen bijdrage niet betaalt. Ik heb u inmiddels ruimschoots de tijd gegeven om de eigen bijdrage te betalen dus daar kunt u niet over klagen. Ik vind het ook vervelend om daar over te beginnen maar ik vind het ook vervelend als ik de eigen bijdrage uit eigen zak moet betalen, daar heb ik eigenlijk geen zin in en dat is ook niet de bedoeling. De wet geeft advocaten zelfs de mogelijkheid om via de rechtbank een vonnis te krijgen om bij de client de eigen bijdrage via de deurwaarder te incasseren.

Heeft u nou om bijzondere bij stand gevraagd voor de eigen bijdrage en in een officieel verzoek ?

2. Ik heb u gezegd dat ik met de schadeclaim en de opschorting ga beginnen. Dus dat moet u nog even afwachten maar ik doe best. (…)”

2.18    Op 8 augustus 2016 heeft verweerder aan klaagster geschreven dat zij de eigen bijdrage voor het hoger beroep uiterlijk op 15 augustus 2016 moet voldoen en dat hij bij het uitblijven van betaling de Raad voor Rechtsbijstand zal informeren en de eigen bijdrage via de gerechtelijke weg zal incasseren.

2.19    Op 9 augustus 2016 heeft verweerder aan klaagster bevestigd dat zij heeft toegezegd de eigen bijdrage uiterlijk op 20 augustus 2016 te zullen betalen.

2.20    In zijn e-mail van 23 augustus 2016 aan klaagster heeft verweerder het volgende geschreven:

“(…) Ik heb in goed overleg met u hoger beroep ingesteld. Ik heb, vanwege de urgentie van uw zaak en de korte termijnen die gelden, mijn uiterste best gedaan om dat hoger beroep zo snel mogelijk aanhangig te krijgen. Om die reden heb ik meteen een toevoeging aangevraagd. U heeft van mij behoorlijk veel respijt gekregen om de eigen bijdrage van € 196,= te betalen, maar er komt een moment dat u die eigen bijdrage toch echt moet betalen. We hebben vervolgens onlangs een afspraak gemaakt dat u:

1.    het dossier weer zou terugbrengen, hetgeen u nog niet gedaan heeft, en

2.    de eigen bijdrage van € 196,= uiterlijk op 20 juni 2016 zou voldoen, en ook dat is niet gebeurd.

U geeft aan dat als de toevoegingsaanvraag via het Juridisch Loket zou zijn gegaan, u slechts € 143,= (€ niet 149,=) zou hoeven te betalen. Vanwege de spoed die U achter de zaak gezet moest worden, heb ik u dat niet geadviseerd, dan had het nog langer geduurd. Wat mij betreft kunt u volstaan met betaling van € 143,=, als het daar bij u op hangt. Maar dan wil ik de betaling wel echt vandaag of morgen op mijn rekening hebben. Zo niet, dan schort ik mijn werkzaamheden voor u op totdat er betaald is. Dat recht heb ik.  (…)”

2.21    Op 26 augustus 2016 heeft verweerder het volgende aan klaagster geschreven:

“(…) U heeft het dossier niet teruggebracht zoals we duidelijk hadden afgesproken en u heeft nog steeds niet de eigen bijdrage betaald zoals we ook duidelijk hadden afgesproken. Ik heb u aangegeven dat u - om verdere discussie te voorkomen - kunt volstaan met betaling van € 143,=. Hiermee bent u onze afspraken helaas niet nagekomen, ondanks het feit dat ik u hiervoor ruimschoots de tijd heb gegeven.

Verder heeft u niet gereageerd op mijn verzoek om uw verhinderdagen aan mij door te geven.

Op grond hiervan schort ik bij deze mijn werkzaamheden in de zaak “[klaagster/verhuurder] kort hoger beroep" op (dat betekent dat ik voorlopig geen werkzaamheden in deze zaak voor u zal verrichten) totdat u en het dossier heeft teruggebracht en de eigen bijdrage van € 143,= heeft betaald. U gelieve hiervan goede nota te nemen. (…)”

2.22    In zijn e-mail van 28 augustus 2016 heeft verweerder het volgende aan klaagster geschreven:

“(…) Het hoger beroep loopt al zoals u weet, dus daar kan ik niets aan veranderen. Met het hoger beroep bent u akkoord gegaan, ik kan dat niet zomaar "stoppen". Ik kan het wel intrekken maar dan bent u kosten aan de wederpartij verschuldigd. Ik neem aan dat dat niet de bedoeling is. 

Door niet de eigen bijdrage (ik heb toegestemd in € 143,=) te betalen voor het hoger beroep, zoals we hadden afgesproken, door niet het dossier aan mij te retourneren zoals we hadden afgesproken, door geen verhinderdata aan mij door te geven, hoewel ik daar wel om heb gevraagd, weigert u helaas mee te werken aan de rechtshulp die ik verleen. Ik ga dan ook de Raad voor Rechtsbijstand verzoeken de toevoeging voor het hoger beroep in te trekken. De opschorting van mijn werkzaamheden wat betreft het hoger beroep blijft zolang van kracht. U zult over mijn intrekkingsverzoek rechtstreeks bericht van de RVR ontvangen.

Wat de andere twee zaken betreft: ik heb u reeds een paar keer aangegeven dat ik die verder ga behandelen maar dat het hoger beroep prioriteit heeft. Nu ik in het hoger beroep voorlopig geen werkzaamheden voor u zal verrichten, zolang de eigen bijdrage niet is betaald, kan ik verder met de twee andere zaken, zoals u graag wenst. Doordat u zich bij de deken heeft beklaagd over de betaling van de eigen bijdrage in de zaak van het hoger beroep, is er in de behandeling van deze zaken wel enige vertraging ontstaan; die is niet aan mij te wijten maar uitsluitend aan u. (…)”

2.23    Bij e-mail van 31 augustus 2016 heeft verweerder de hiervoor genoemde e-mail van 6 juli 2016 opnieuw onder de aandacht van klaagster gebracht.

2.24    Op 3 oktober 2016 heeft verweerder klaagster erop gewezen dat hij wacht op informatie van haar ter onderbouwing van de schadevordering. Verweerder heeft er opnieuw op gewezen dat klaagster de eigen bijdrage voor het hoger beroep moet voldoen.

2.25    Op of omstreeks 3 oktober 2016 heeft klaagster verweerder verzocht om intrekking van het hoger beroep. Op 3 oktober 2016 heeft verweerder klaagster gewezen op de mogelijke consequenties van intrekking van het hoger beroep. Hij heeft er verder op gewezen dat klaagster, ook na intrekking, de eigen bijdrage verschuldigd is.

2.26    In een e-mail van 6 oktober 2016 heeft klaagster verweerder gevraagd of hij de verhuurder aansprakelijk wil stellen. Klaagster heeft verder geschreven dat zij “nog geen nota van de eigen bijdrage [heeft] gehad” en dat zij “echt niet nog een andere bijdrage [kan] gaan betalen”. Klaagster zet (onder meer) uiteen dat, zakelijk weergegeven, stukken ter onderbouwing van de schadevordering verloren zijn gegaan en ze vraagt zich verder af waarom verweerder zo lang wacht met het instellen van de vordering. 

2.27    In zijn e-mail van 6 oktober 2016 aan klaagster heeft verweerder geschreven dat de tot € 143,- gereduceerde eigen bijdrage nog steeds niet is voldaan en dat hij niets voor klaagster zal doen zolang niet is betaald.

2.28    In zijn e-mail van 23 oktober 2016 aan klaagster heeft verweerder er op gewezen dat hij de eigen bijdrage via een betalingsbevel bij haar zal invorderen. Verweerder heeft klaagster in de e-mail opnieuw gewezen op de mogelijke gevolgen van intrekking van het hoger beroep. Verder heeft hij erop gewezen dat hij in afwachting is van gegevens van klaagster voor het kunnen instellen van de schadevordering.

2.29    In zijn e-mail van 11 november 2016 aan klaagster heeft verweerder bevestigd dat hij het hoger beroep (op verzoek van klaagster) heeft ingetrokken en dat het op de rol van 15 november 2016 zal worden doorgehaald. Verweerder wijst erop dat klaagster de eigen bijdrage nog wel verschuldigd is en dat hij deze via een gerechtelijk betalingsbevel zal invorderen.

2.30    Verweerder heeft de rechtbank verzocht om een betalingsbevel zoals bedoeld in artikel 38 lid 4 van de Wet op de Rechtsbijstand. Het verzoek is bij beschikking van 12 december 2016 toegewezen.

2.31    Bij e-mail van 10 januari 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Aan de klacht gingen twee e-mails, van 3 en 6 januari 2017 van klaagster aan de deken, vooraf. Deze e-mails vormen onderdeel van het klachtdossier.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft de vordering op de verhuurder strekkend tot schadevergoeding niet voortvarend ingesteld.

b)    Verweerder eiste betaling van de eigen bijdrage van de ten behoeve van het hoger beroep toegekende toevoeging, alvorens hij in andere dossiers van klaagster werkzaamheden wilde verrichten.

c)    Verweerder heeft een verzoekschrift zoals bedoeld in artikel 38 lid 4 Wet op de Rechtsbijstand ingediend en heeft de door de rechtbank afgegeven beschikking door de deurwaarder aan klaagster laten betekenen. Klaagster heeft zich in deze kwestie niet kunnen verdedigen. Klaagster meent dat verweerder de kosten die zij aan de deurwaarder heeft voldaan aan haar moet vergoeden.

d)    Verweerder heeft bij klaagster een eigen bijdrage van € 143,- voor het hoger beroep in rekening gebracht, maar heeft haar geen factuur gezonden. Gevolg daarvan is dat klaagster geen vergoeding kan aanvragen bij de Sociale Dienst.

e)    Verweerder heeft de hoogte van de eigen bijdrage voor de ten behoeve van het hoger beroep verleende toevoeging pas na bemiddeling door de deken gesteld op € 143,-.

f)    Klaagster heeft verweerder veel e-mails gezonden met als onderwerp dat zij de eigen bijdragen in verschillende zaken niet kon voldoen.

g)    Volgens klaagster klopt het verzoekschrift niet.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist. Op het verweer zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

 

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    Verweerder heeft onweersproken aangevoerd dat hij, in overleg met klaagster, voorrang heeft gegeven aan het spoedappel tegen het voor klaagster nadelige vonnis in kort geding. Verweerder heeft daarnaast aangevoerd dat hij klaagster bij herhaling heeft gevraagd om documenten en informatie ter onderbouwing van de door haar gestelde schadeclaim.

5.2    Het verweer vindt steun in de e-mails zoals weergegeven in 2.14, 2.15, 2.22, 2.23, 2.24 en 2.28. De raad stelt verder vast dat niet gebleken is dat klaagster (adequaat) heeft gereageerd op de verzoeken van verweerder om informatie ter zake van de schadeclaim. Zij stelt in haar reacties op de verzoeken van verweerder weliswaar dat bewijsmateriaal verloren is gegaan, maar deze stelling, wat er ook van zij, staat er niet aan in de weg dat het aan klaagster is om de schadevordering met feiten, omstandigheden en voor zover mogelijk met documenten te onderbouwen. Gelet daarop kan de raad niet vaststellen dat het aan verweerder te wijten is dat de schadevordering niet (voortvarend) is ingesteld. Klachtonderdeel a is ongegrond.

Klachtonderdelen b)

5.3    De raad stelt aan de hand van de hiervoor in 2.20, 2.21, 2.22, 2.27 weergegeven e-mails vast dat verweerder zijn werkzaamheden in het hoger beroep in het kort geding heeft opgeschort, omdat betaling van de eigen bijdrage door klaagster in die zaak uitbleef. De werkzaamheden in de zaak betreffende de schadevordering heeft verweerder enige tijd laten rusten toen het kort geding (in eerste aanleg) zich voordeed. Nadien heeft verweerder klaagster bij herhaling, zoals bij de beoordeling van klachtonderdeel a is uiteengezet, gevraagd om nadere informatie over de schadevordering. Omdat deze informatie uitbleef, heeft verweerder zijn werkzaamheden in die kwestie niet kunnen aanvangen. Gelet op dit alles kan niet worden vastgesteld dat verweerder zijn werkzaamheden in de schadekwestie (ook) heeft opgeschort, omdat betaling van de eigen bijdrage in het hoger beroep uitbleef. Klachtonderdeel b is ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.4    Verweerder heeft ten behoeve van het hoger beroep een toevoeging aangevraagd waarvoor de eigen bijdrage is gesteld op € 196,-. Verweerder heeft klaagster op 30 juni 2016 een factuur toegezonden voor deze eigen bijdrage. Hierop is een e-mailwisseling gevolgd tussen partijen over (het moment van) de verschuldigdheid van deze eigen bijdrage (zie in 2.14, 2.16, 2.17). Op 8 augustus 2016 (zie in 2.18) heeft verweerder aangekondigd dat hij de eigen bijdrage zal gaan invorderen. In zijn e-mail van 23 augustus 2016 (zie in 2.20) heeft verweerder ingestemd met een gereduceerde eigen bijdrage van € 143,- in plaats van € 196.

5.5    Op 3 en 6 oktober 2016 heeft verweerder de (gereduceerde) eigen bijdrage opnieuw onder de aandacht van klaagster gebracht (2.25 en 2.27). Op 23 oktober 2016 en 11 november 2016 heeft verweerder (opnieuw) bij klaagster aangekondigd dat hij de eigen bijdrage via een gerechtelijk betalingsbevel zal invorderen, hetgeen hij uiteindelijk in december 2016 heeft gedaan.

5.6    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder, gelet op het bovenstaande, klaagster voldoende duidelijk gewezen op haar plicht tot betaling en heeft hij haar daarvoor voldoende tijd gegeven. Dat verweerder uiteindelijk een procedure heeft gevoerd tot invordering en daarbij de deurwaarder heeft ingeschakeld is, gelet op een en ander, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De stelling van klaagster dat zij verweerder vaak te kennen heeft gegeven niet te kunnen betalen maakt dit, daargelaten de juistheid van die stelling, niet anders.

5.7    Volgens de onweersproken verklaring van verweerder heeft klaagster, nadat het betalingsbevel door de deurwaarder aan haar was betekend, alsnog € 143,- aan verweerder voldaan. Het restant van de vordering is door de deurwaarder bij klaagster ingevorderd. De omstandigheid dat klaagster aanvullende kosten verschuldigd is geworden, is te wijten aan haar weigering om de eigen bijdrage aan verweerder te voldoen. Hiervan valt verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdeel c is ongegrond.

Klachtonderdeel d)

5.8    Uit de hiervoor in 2.13 weergegeven e-mail blijkt dat verweerder klaagster een nota heeft gestuurd voor de eigen bijdrage in het hoger beroep. Klachtonderdeel d is ongegrond.

Klachtonderdeel e)

5.9    Verweerder heeft weersproken dat zijn mededeling van 23 augustus 2016, dat hij genoegen zou nemen met betaling van € 143,-, gevolg is van bemiddeling door de deken. Klaagster heeft dit onderdeel van haar klacht daarop niet nader onderbouwd. Klachtonderdeel e is ongegrond.

Klachtonderdeel f)

5.10    Zoals hiervoor bij de beoordeling van de andere klachtonderdelen al overwogen heeft verweerder klaagster voldoende duidelijk gewezen op haar plicht tot betaling van eigen bijdragen en heeft hij haar voldoende tijd gegeven om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen.

5.11    De raad overweegt verder dat bij de vaststelling van de eigen bijdrage rekening wordt gehouden met de financiële situatie van de persoon ten behoeve van wie de toevoeging wordt verleend. Van een advocaat kan niet worden gevergd dat hij bij het in rekening brengen van de eigen bijdrage (opnieuw) de financiële situatie van zijn cliënt onderzoekt. Dat verweerder de eigen bijdragen bij klaagster in rekening heeft gebracht is, gelet daarop, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel f is ongegrond.

Klachtonderdeel g)

5.12    De stelling van klaagster dat het verzoekschrift niet klopt heeft zij onvoldoende feitelijk onderbouwd.

Slotsom

5.13    De slotsom is dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2018.