Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-09-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:228

Zaaknummer

15-086A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder zou klaagster onheus hebben bejegend, geen procedure hebben gestart en aanspraak hebben gemaakt op € 300,- om een procedure voor de dochter van klaagster te starten. Klacht deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van 14 september 2015

in de zaak 15-086A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 2 april 2015 met kenmerk 4014-0984, door de raad ontvangen op 7 april 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 juli 2015 in aanwezigheid van klaagster en haar oudste dochter. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 9 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster en haar ex-echtgenoot hebben samen drie kinderen, een zoon en twee dochters. Bij beschikking van 30 september 2009 heeft de rechtbank Amsterdam bepaald dat de ex-echtgenoot € 75,- per kind per maand aan klaagster dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.

2.3 De ex-echtgenoot van klaagster heeft sinds 2012 geen kinderalimentatie meer betaald. In verband hiermee heeft klaagster zich tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan in een procedure tegen haar ex-echtgenoot.

2.4 Op 2 september 2014 heeft verweerder namens klaagster een toevoeging aangevraagd, welke op 5 september 2014 is verleend.

2.5 Verweerder heeft op 24 oktober 2014 namens klaagster een verzoekschrift strekkende tot verhoging van de kinderalimentatie voor haar twee dochters ingediend bij de rechtbank Amsterdam.

2.6 Bij brief van 31 oktober 2014 heeft verweerder klaagster medegedeeld dat zij zich voor het innen van achterstallige kinderalimentatie moet wenden tot het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdrage (hierna “LBIO”).

2.7 Omdat de oudste dochter van klaagster ten tijde van het indienen van het onder §2.5 bedoelde verzoekschrift reeds jongmeerderjarig was, heeft verweerder, nadat hij daarop door de rechtbank was gewezen, namens deze dochter een apart verzoekschrift, gedateerd 17 november 2014, ingediend. Verweerder heeft hiervoor namens de dochter een toevoeging aangevraagd en verkregen.

2.8 Op het dekenspreekuur van 18 december 2014 heeft klaagster zich beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klaagster onheus heeft bejegend door tegenover haar dochter over klaagster te praten en klaagster voor analfabeet uit te maken;

b) in strijd met de gemaakte afspraken geen procedure heeft gestart, maar klaagster heeft doorverwezen naar het LBIO voor invordering van de achterstallige kinderalimentatie;

c) aanspraak maakt op € 300,- om een procedure voor de dochter van klaagster aanhangig te maken. 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft aangevoerd dat hij op verzoek van klaagster een verzoekschrift heeft ingediend bij de rechtbank Amsterdam, strekkende tot verhoging van de kinderalimentatie. Het griffierecht en de eigen bijdrage is door klaagster voldaan. Verweerder heeft klaagster voorts geadviseerd het LBIO in te schakelen om de achterstallige alimentatie te innen. Verweerder betwist dat hij klaagster heeft uitgemaakt voor analfabeet. Verweerder staat voorts de meerderjarige dochter van klaagster bij in een alimentatieprocedure die  strekt tot verhoging van de alimentatie. Dat is de reden dat de dochter van klaagster was uitgenodigd op het kantoor van verweerder. Gelet op de verwijten van zowel klaagster als haar dochter heeft verweerder besloten zich in beide procedures terug te trekken. Wel verwacht hij dat de dochter van klaagster het griffierecht alsnog aan hem voldoet. De eigen bijdrage zal zij aan de opvolgend advocaat moeten voldoen, aldus verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij haar onheus heeft bejegend door tegenover haar dochter over haar te praten en haar voor analfabeet uit te maken. De dochter van klaagster heeft dit ter zitting bevestigd. Echter, gelet op de betwisting daarvan door verweerder, kan de raad niet vaststellen dat verweerder klaagster inderdaad onheus heeft bejegend. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3 De raad overweegt dat, anders dan klaagster in dit klachtonderdeel lijkt te veronderstellen, verweerder wel degelijk namens klaagster een procedure is gestart, namelijk een procedure strekkende tot verhoging van de kinderalimentatie. In zoverre mist dit klachtonderdeel feitelijke grondslag. Dat verweerder klaagster voor de inning van achterstallige kinderalimentatie heeft verwezen naar het LBIO is voorts terecht. Het LBIO is hiervoor de aangewezen instantie. Klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.4 Wat dit klachtonderdeel betreft overweegt de raad dat een klachtrecht alleen diegene toekomt die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. De raad is van oordeel dat klaagster niet in haar belang wordt getroffen doordat verweerder aanspraak maakt op € 300,- om een procedure voor de dochter van klaagster aanhangig te maken. Dit ziet immers op de relatie tussen verweerder en de dochter van klaagster. Klachtonderdeel c) is daarom niet-ontvankelijk. Verweerder heeft overigens in zijn verweerschrift aangevoerd dat hij geen aanspraak (meer) maakt op de eigen bijdrage en dat de dochter van klaagster de eigen bijdrage aan zijn opvolger dient te betalen.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart klachtonderdelen a) en b) ongegrond en klachtonderdeel c) niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. J.M. van de Laar, M. Middeldorp, B.J. Sol en S. van Andel, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 september 2015.

Griffier Voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 14 september 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster 

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl