Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-09-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:226

Zaaknummer

15-197A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening van eigen advocaat. De voorzitter uit van de door verweerster geschetste gang van zaken en komt aldus tot het oordeel dat verweerster heeft gehandeld als een redelijk handelend en een redelijk bekwaam advocaat.

Uitspraak

Beslissing van 21 september 2015

in de zaak 15-197A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 20 augustus 2015 met kenmerk 4015-0126, door de raad ontvangen op 21 augustus 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft zich tot verweerster gewend in verband met een loonvordering.

1.3 Verweerster heeft namens klager een kort geding procedure gevoerd. Op 10 oktober 2014 heeft een zitting plaatsgevonden. De loonvordering is bij vonnis van 17 oktober 2014 afgewezen.

1.4 Verweerster heeft op 29 oktober 2014 een toevoeging voor klager aangevraagd. De toevoeging is toegewezen. Klager heeft de eigen bijdrage van € 196,-- niet voldaan.

1.5 Een brief van 7 november 2014 van verweerster aan klager luidt – voor zover relevant – als volgt:

“Naar aanleiding van het vonnis in kort geding tegen uw werkgever [werkgever] d.d. 17 oktober 2014 waarbij uw loonvordering is afgewezen, heb ik u kort daarna gesproken over de te nemen vervolgstappen. Ik heb u gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep dat binnen vier weken na het vonnis, dus vóór 14 november 2014 dient te worden ingesteld. (…)

Tijdens ons gesprek d.d. 4 november jl. heb ik u medegedeeld dat het dossier nog niet is opgevraagd door uw nieuwe advocaat en dat u nog maar kort de tijd heeft om hoger beroep in te stellen. U hebt toen aangegeven dat uw advocaat maandag 10 november 2014 contact met mij zal opnemen om het dossier op te vragen.”

1.6 Bij brief van 21 november 2014 heeft de opvolgend advocaat van klager het dossier bij verweerster opgevraagd.

1.7 Een brief van de opvolgend advocaat van 17 december 2014 aan verweerster luidt – voor zover relevant – als volgt:

“Tot mij wendde zich [klager] met het verzoek de behandeling van zijn bezwaarschriftprocedure tegen het UWV van u over te nemen.”

1.8 Tijdens het dekenspreekuur van 19 februari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerster aan klager geen dan wel te laat afschriften heeft gezonden van door haar verzonden correspondentie en klager slechts telefonisch op de hoogte heeft gehouden van de stand van zaken;

b) verweerster het achterstallige loon van klager niet bij de werkgever van klager heeft gevorderd;

c) verweerster klager onvoldoende heeft bijgestaan tijdens de procedure, meer in het bijzonder tijdens de zitting;

Ter toelichting op dit klachtonderdeel stelt klager dat verweerster (i) een brief van zijn werkgever aan het IND niet ter zitting heeft overgelegd, (ii) een bewijsstuk waaruit de arbeidsovereenkomst blijkt heeft achtergehouden, (iii) niet heeft verzocht om een getuigenverhoor, (iv) tijdens de zitting heeft geweigerd de gang op te gaan voor overleg en (v) de inhoud van de dagvaarding pas een dag voor de zitting met klager heeft besproken.

d) verweerster het dossier van klager te laat heeft doorgezonden aan de nieuwe advocaat van klager;

e) verweerster, in een andere kwestie, zonder toestemming van klager een bezwaarschrift heeft ingediend (bij het UWV).

3 VERWEER

3.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a) voert verweerster aan dat – voor zover dat mogelijk is in een spoedeisende zaak – alle stukken uitvoerig met klager zijn besproken. Vervolgens heeft verweerster klager een kopie van de stukken verstrekt. Ook heeft verweerster in het bijzijn van klager telefonisch contact gehad met nagenoeg alle partijen.

3.2 Verweerster stelt zich ten aanzien van klachtonderdeel c) op het standpunt dat de loonvordering is afgewezen omdat de werkgever tijdens de zitting ontkende dat de handtekening onder de arbeidsovereenkomst van hem was. Klager heeft tijdens de zitting – op vragen van de rechter – niet kunnen melden wie er getuige waren van het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst. Een getuigenverhoor was dan ook niet aan de orde. Verweerster voert verder aan dat de arbeidsovereenkomst al in het geding was gebracht en dus niet meer overgelegd hoefde te worden tijdens de zitting. Een brief van de werkgever aan de IND is wel ter sprake gebracht maar de rechter wilde die brief niet bekijken. De inhoud van de dagvaarding is al met klager besproken voor de aanvraag van het kort geding. Verweerster had de input van klager nodig voor de berekening van de vordering.

3.3 Verweerster voert ten aanzien van klachtonderdeel d) aan dat ze het dossier na een eerste verzoek daartoe per reguliere post heeft toegezonden. Verweerster wijst er daarbij op dat ze klager al eerder had gewaarschuwd de hoger beroepstermijn in de gaten te houden.

3.4 Met betrekking tot klachtonderdeel e) voert verweerster aan dat uit de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand van 11 november 2014 al blijkt dat een toevoeging is aangevraagd voor het maken van bezwaar tegen de afwijzing van een ziektewetuitkering. Klager heeft daarover nooit geklaagd. Verweerster wijst in dit verband ook op de brief van de opvolgend advocaat van 17 december 2014.

3.5 Verweerster heeft de klacht ook overigens gemotiveerd bestreden. Op het verweer wordt hierna waar nodig ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Klachtonderdeel a)

4.2 Het klachtdossier bevat naar het oordeel van de voorzitter geen aanknopingspunt om aan te nemen dat verweerster klager geen – of te laat – afschriften heeft verstrekt van correspondentie en/of klager slechts telefonisch op de hoogte heeft gehouden. De voorzitter is van oordeel dat klager dit klachtonderdeel – zowel in zijn klacht als in zijn reactie op het verweer van verweerster – ontoereikend heeft onderbouwd. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen b) en d)

4.3 Klachtonderdelen b) en d) lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Verweerster heeft beide klachtonderdelen gemotiveerd betwist. Ten aanzien van klachtonderdeel b) heeft verweerster gesteld dat zij een brief – met daarin een loonvordering – aan de werkgever van klager heeft gestuurd. Ten aanzien van klachtonderdeel d) heeft verweerster gesteld dat zij het dossier, na een eerste verzoek daartoe, heeft verstuurd aan de opvolgend advocaat. Nu beide stellingen niet door klager worden weersproken, gaat de voorzitter uit van de door verweerster geschetste gang van zaken. De voorzitter komt aldus tot het oordeel dat verweerster heeft gehandeld als een redelijk handelend en een redelijk bekwaam advocaat. De klachtonderdelen zijn daarmee kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.4 Ook ten aanzien van klachtonderdeel c) geldt dat klager de gemotiveerde betwisting van verweerster onvoldoende weerspreekt. De voorzitter is aldus niet gebleken dat verweerster klagers belangen – ter zitting van 10 oktober 2014 – niet naar behoren heeft behartigd. Klachtonderdeel c) is daarmee kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.5 Hoewel een opdrachtbevestiging geen onderdeel uitmaakt van het klachtdossier, biedt het klachtdossier voldoende aanknopingspunt om aan te nemen dat klager opdracht heeft verstrekt om bezwaar in te dienen tegen de afwijzing van het UWV. De voorzitter hecht voor dat oordeel belang aan de brief van de opvolgend advocaat van klager van 17 december 2014 waarin de opvolgend advocaat aangeeft dat hij de procedure tegen het UWV zal overnemen. Nu door die brief vaststaat dat klager opdracht heeft gegeven voor de voortzetting van de procedure valt niet in te zien dat een opdracht voor het opstarten van de procedure ontbrak. Klachtonderdeel e) is mitsdien eveneens kennelijk ongegrond.

4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 21 september 2015.

Griffier  Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 21 september 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamernummer BR302, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-2053702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.