Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-09-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:234

Zaaknummer

15-209A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Optreden advocaat als tijdelijk bestuurder benoemd door de OK. Kennelijk ongegrond. Onvoldoende gesteld om tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen aan te nemen.

Uitspraak

Beslissing van 29 september 2015

in de zaak 15-209A

naar aanleiding van de klacht van:

klager 1

en

klager 2

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 27 augustus 2015 met kenmerk 4014-0972, door de raad ontvangen op 31 augustus 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. De voorzitter heeft tevens kennisgenomen van de brief van klager 1 van 17 september 2015.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager 1 is aandeelhouder van de besloten vennootschap Nieuwendijk Monumenten BV (hierna: de Vennootschap). Klager 2 is voormalig aandeelhouder van de Vennootschap.

1.3 Bij beschikking van 1 oktober 1014 heeft de Ondernemingskamer van het Hof Amsterdam een onderzoek naar de gang van zaken van de Vennootschap gelast en, onder meer, klager 1 geschorst als bestuurder van de Vennootschap. Bij beschikking van 7 oktober 2014 is verweerder benoemd tot tijdelijk bestuurder van de Vennootschap. In deze laatste beschikking is tevens een onderzoeker aangewezen.

1.4 Beide klagers hebben beslagen gelegd ten laste van de Vennootschap. Door deze beslagen heeft verweerder geen voorschotbetaling voor zijn werkzaamheden kunnen innen en evenmin de voorschot nota van de onderzoeker kunnen voldoen. Hierover zijn twee kort gedingen gevoerd. De Voorzieningenrechter Midden-Nederland heeft bij vonnis van 2 februari 2015 bepaald dat klagers dienen mee te werken aan opheffing van de beslagen om betaling van de voorschotnota's mogelijk te maken. Bij vonnis van 27 maart 2015 heeft de Voorzieningenrechter Den Haag de door klager 2 gelegde beslagen opgeheven. In beide procedures is de Vennootschap bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder.

1.5 Bij verzoekschrift van 23 maart 2015 heeft klager 1 de Ondernemingskamer – onder meer – verzocht verweerder als tijdelijk bestuurder van de Vennootschap te ontslaan en de schorsing van klager 1 op te heffen. Klager 1 legt aan zijn verzoek ten grondslag dat verweerder een te hoog voorschot in rekening brengt, niet handelt in het belang van de Vennootschap, onder één hoedje speelt met wederpartijen van de Vennootschap en een kantoorgenoot inschakelt om procedures namens de Vennootschap te voeren. Bij beschikking van 13 juli 2015 heeft de Ondernemingskamer de verzoeken van klager 1 afgewezen. De Ondernemingskamer heeft overwogen dat de verwijten die klager 1 verweerder maakt geen hout snijden.

1.6 Bij brief van 19 december 2014 heeft klager 1 zich namens zichzelf en namens klager 2 bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in zijn hoedanigheid als tijdelijk bestuurder benoemd door de Ondernemingskamer:

a) crediteuren van de vennootschap niet voldoet;

b) vennootschapsvermogen aanwendt ter betaling van vorderingen in privé van de ex-partner van klager 1;

c) vertrouwelijke informatie betreffende klager 1 en diens advocaat doorzendt aan wederpartijen van klager 1;

d) afspraken maakt met de wederpartij van klager 1 en de vennootschap;

e) zich schuldig maakt aan belangenverstrengeling door naast zijn tijdelijk bestuurderschap op te treden als advocaat van de vennootschap;

f) het vermogen van de vennootschap uitholt door aan zichzelf een onredelijk hoog voorschot uit te keren en door te bevorderen dat aan de door de Ondernemingskamer benoemde onderzoeker eveneens een onredelijk hoog voorschot wordt voldaan.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd verweerd tegen de klacht, welk verweer hierna waar relevant aan de orde zal komen.

4 BEOORDELING

4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Met betrekking tot verweerder geldt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.3 Verweerder heeft, onder meer, naar voren gebracht dat de civiele rechter al heeft geoordeeld over zijn handelen als tijdelijk bestuurder van de Vennootschap en klagers daarom niet-ontvankelijk zijn in hun klacht. De voorzitter volgt dit verweer niet. Ook als een civiele rechter een oordeel heeft gegeven over het handelen van de advocaat, kan een oordeel aan de tuchtrechter worden gevraagd. Klagers zijn dan ook ontvankelijk in hun klacht.

4.4 Om tot het oordeel te komen dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van zijn handelen, moeten klagers daartoe wel het nodige stellen.

Ad klachtonderdeel e

4.5 De voorzitter ziet aanleiding om eerst klachtonderdeel e) te behandelen. Vast staat dat verweerder de Vennootschap in rechte heeft laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot. Dit is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Uit het dossier is niet gebleken dat verweerder of zijn kantoor excessief heeft gedeclareerd voor deze werkzaamheden. Het klachtonderdeel is daarmee kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel a, b, c, d, en f

4.6 Klagers hebben, mede gelet op hetgeen de civiele rechter heeft overwogen in de vonnissen van 2 februari 2015 en 27 maart 2015 en in de beschikking van 13 juli 2015, met betrekking tot de overige klachtonderdelen onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden geconcludeerd dat verweerder, handelend als door de Ondernemingskamer benoemde bestuurder van de Vennootschap, zodanig heeft gehandeld dat hem dit tuchtrechtelijk kan worden verweten. Ook de brief van 17 september 2015 bevat geen concrete onderbouwing van de klachten.

4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 29 september 2015.

Griffier  Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 1 oktober 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers 

en per gewone post aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-205 3702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.