Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-10-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:213

Zaaknummer

L 4 - 2015

Inhoudsindicatie

Klager verwijt verweerder een kansloze vordering in kort geding te hebben ingesteld en te hebben verzuimd om hem te wijzen op het zich bereid en beschikbaar stellen jegens zijn werkgever.

Inhoudsindicatie

Klacht (gedeeltelijk) gegrond. Enkele waarschuwing

Uitspraak

Beslissing van 5 oktober  2015

in de zaak L 4-2015

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

klager

 

 

tegen:

 

 

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 8 januari 2015 met kenmerk DOK 14-195, door de raad ontvangen op 9 januari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 juni 2015 in aanwezigheid van klager en zijn gemachtigde mevrouw mr. A. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief van de   deken met de daarbij behorende bijlagen en van de nagekomen brieven van   verweerder d.d. 23 juni 2015 en 26 juni 2015.

Verzoek om aanhouding

 

1.4      In zijn brief van 26 juni 2015 heeft verweerder -voor zover hier relevant- aangevoerd dat hij wegens ziekte niet bij de zitting aanwezig kan zijn en dat hij deswege om aanhouding van de mondelinge behandeling verzoekt.

1.5      Het verzoek om aanhouding dat verweerder bij brief van 26 juni 2015 heeft herhaald, wordt door de raad niet gehonoreerd. Verweerder heeft aangegeven dat hij pas eind 2015 een prognose kan geven over zijn verdere herstel. Daarmee is het verzoek om aanhouding in tijdsduur te onbepaald en dient het belang van klager bij een voortvarende  behandeling van zijn klacht zwaarder te wegen dan het belang van verweerder bij aanhouding. Het feit dat verweerder stelt niet te beschikken over de dossierstukken, maakt dat niet anders, nu dossierbeheer in de risicosfeer van verweerder ligt. De klacht is derhalve ter zitting van 29 juni 2015 behandeld.

 

 

2          FEITEN

2.1      Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2      Klager is in de periode van 4 september 2006 tot en met 24 juli 2012 op basis van diverse uitzendovereenkomsten en contracten voor bepaalde tijd werkzaam geweest voor bouwbedrijf X. Klager heeft verweerder bij e-mail van 9 augustus 2012 benaderd en hem verzocht rechtsbijstand te verlenen omdat klager van mening was dat hij inmiddels, gelet op het bepaalde in artikel 7:668a BW een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met bouwbedrijf X zou moeten hebben. Op 17 augustus 2012 heeft verweerder zijn opdrachtbevestiging aan klager gezonden. In die opdrachtbevestiging geeft verweerder aan dat klager hem de opdracht heeft verstrekt om zijn belangen te behartigen terzake de problematiek verband houdende met zijn arbeidsovereenkomst met bouwbedrijf X.

2.3      Op 1 oktober 2012 heeft verweerder namens klager een kort geding dagvaarding uitgebracht waarin een verklaring voor recht werd gevorderd dat de arbeidsovereenkomst tussen klager en bouwbedrijf X heeft te gelden als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op 25 oktober 2012 vond de mondelinge behandeling van het kort geding plaats. Tijdens de zitting heeft verweerder zijn eis gewijzigd en de voorzieningenrechter verzocht om bouwbedrijf X te veroordelen om klager binnen 24 uur na het in de procedure te wijzen vonnis toe te laten tot het bedrijf en hem daar in de gelegenheid te stellen de overeengekomen werkzaamheden te verrichten.

2.4      Op 2 november 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht vonnis gewezen en de vorderingen van klager afgewezen, met veroordeling van klager in de kosten van het geding.

2.5      Op 11 november 2012 heeft klager verweerder te kennen gegeven dat hij de aan verweerder verstrekte opdracht wenste te beëindigen. Vervolgens heeft klager verweerder bij brief van zijn rechtsbijstandsverzekeraar van 6 augustus 2013 aansprakelijk gesteld voor de schade die klager als gevolg van de beweerdelijke beroepsfout van verweerder heeft geleden. Bij brief van 22 augustus 2013 heeft verweerder de aansprakelijkstelling van klager naar zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar doorgezonden. Op 13 november 2013 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van verweerder de aansprakelijkheid betwist.

2.6      Klager heeft zich ten slotte bij brief van zijn gemachtigde van 4 juni 2014 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat:

1.            verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt doordat hij in kort geding een juridische vraag heeft opgeworpen waarvan op voorhand vaststond dat de beantwoording daarvan zich niet leent voor een beoordeling in een kort geding-procedure;

2.            verweerder verzuimd heeft de vernietigbaarheid van de beëindiging van de uitzendovereenkomst  met uitzendbureau Y in te roepen alsmede de bereidheid en beschikbaarheid van klager aan te bieden.

 

4          VERWEER

4.1      Verweerder betwist dat door hem tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Verweerder verwijst naar de e-mail van klager aan hem van 9 augustus 2012 en de daarbij behorende bijlagen. Uit die e-mail en de bijlagen blijkt volgens verweerder dat klager, nog voordat hij zich bij verweerder had gemeld, advies heeft ingewonnen bij D. en dus precies begreep wat er aan de hand was. Klager heeft verweerder zelf nadrukkelijk enkel opdracht gegeven om bouwbedrijf X aan te spreken. In overleg met klager heeft verweerder uiteindelijk besloten om een kort geding te starten en dat als een breekijzer te gebruiken om weer met bouwbedrijf X in gesprek te raken. Dat is precies wat verweerder heeft gedaan.

4.2      Verweerder betwist dat hij een beroepsfout in de kort geding procedure heeft gemaakt. Verweerder erkent dat de aanvankelijke eis in kort geding (de verklaring voor recht) ongelukkig was, maar verweerder geeft aan dat hij op de zitting zijn eis gewijzigd heeft zodat er uiteindelijk wel een vordering lag waarover de kort geding rechter had kunnen beslissen. Daarnaast geeft verweerder aan dat hij wel degelijk voor de juiste procedure heeft gekozen omdat klager een breekijzer wilde en een kort geding kon dat op korte termijn bieden.

 

5          BEOORDELING

5.1      Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

ad klachtonderdeel 1

5.2     Klager verwijt verweerder dat verweerder een verklaring voor recht heeft gevorderd in kort geding. Verweerder heeft aangegeven dat hij tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding de eis nog heeft gewijzigd, zodat de verklaring voor recht in feite niet gevorderd is. Door klager wordt dit niet weersproken. De raad is van oordeel dat verweerder inderdaad een fout heeft gemaakt door in eerste instantie een verklaring voor recht te vorderen in kort geding, terwijl dat niet in een kort geding kan. Deze fout heeft verweerder echter ter zitting hersteld, zodat klager niet in zijn belangen is geschaad. De fout van verweerder is daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

ad klachtonderdeel 2

5.3     Klager beklaagt zich over het feit dat verweerder enkel bouwbedrijf X heeft aangesproken en geen oog heeft gehad voor de relatie met uitzendbureau Y. Verweerder stelt dat dat zijn opdracht niet was en dat hij derhalve uitzendbureau Y ook niet had hoeven aanspreken. De raad is van oordeel dat verweerder zijn opdracht aldus te beperkt heeft opgevat. De raad verstaat het verzoek van klager om rechtshulp van verweerder aldus dat verweerder zou moeten bewerkstelligen dat klager weer te werk zou worden gesteld bij bouwbedrijf X, al dan niet door tussenkomst van uitzendbureau Y. Bouwbedrijf X en uitzendbureau Y zijn in dat kader niet los van elkaar te zien. Het had derhalve wel degelijk op de weg van verweerder gelegen om klager van advies te dienen niet slechts over zijn rechtspositie jegens bouwbedrijf X maar ook over zijn rechtspositie jegens uitzendbureau Y. Door dat niet te doen heeft verweerder onbehoorlijk gehandeld. Het tweede klachtonderdeel is derhalve gegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond en klachtonderdeel 2 gegrond en legt terzake aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

 

 

Aldus gegeven door mr. M.I.J. Hegeman , voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen, L.W.M. Caudri, A.J. Sol, L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 oktober 2015 .

 

 

griffier                                                                        voorzitter                                  

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 8 oktober 2015

 

verzonden aan:

-        klager

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voor zover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager

-        de deken van de Orde van Advocaten te Limburg

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

 

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl