Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-10-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:214

Zaaknummer

ZWB 36 - 2015

Inhoudsindicatie

Verweerder zou voor klaagster een beslagrekest opstellen. Verweerder heeft van juli 2012 tot januari 2014 echter niets gedaan en heeft daardoor onvoldoende voortvarend gehandeld.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond;  voorwaardelijke schorsing van twee weken

Uitspraak

Beslissing van 5 oktober 2015

in de zaak ZWB 36-2015

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

 

klaagster

 

 

tegen:

 

 

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 4 maart 2015 met kenmerk K14-167, ontvangen op 5 maart 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 juni 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief van de   deken met de daarbij behorende bijlagen.

 

 

2          FEITEN

2.1      Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2      Klaagster heeft zich in juli 2012 tot verweerder gewend met het verzoek om haar rechtsbijstand te verlenen. Klaagster had een vordering op de heer X ter hoogte van € 42.500,00. Verweerder heeft klaagster in een e-mail van 18 juli 2012 geadviseerd om beslag te leggen. Bij e-mail van 6 augustus 2012 informeert klaagster hoe het met het verzoekschrift staat. Op 13 augustus 2012 vraagt klaagster nogmaals of het verzoekschrift al gereed is. Per e-mail van 1 september 2012 geeft klaagster aan dat het al een maand geleden is dat zij bij verweerder geweest is en zij nog altijd niets heeft gehoord. Klaagster verzoekt verweerder om nog die week het verzoekschrift in te dienen en beslag te laten leggen. Verweerder reageert bij e-mail van 5 september 2012 en geeft aan er mee bezig te zijn.

2.3      Bij e-mails van 12 september 2012, 19 september 2012, 17 oktober 2012 en 28 november 2012 vraagt klaagster aan verweerder of het beslagrekest al gereed is. Door verweerder wordt op deze mails steeds gereageerd met de mededeling dat hij er mee bezig is en het op korte termijn zal afronden.

2.4      Op 11 juli 2013 stuurt klaagster een mail aan verweerder waarin zij aangeeft dat het al een jaar geleden is dat verweerder had toegezegd met spoed beslag te laten leggen. In de tussentijd heeft klaagster regelmatig gebeld en gemaild, maar ondanks de toezeggingen van verweerder, is er nog altijd geen beslag gelegd en heeft klaagster inhoudelijk niets van verweerder gehoord. Klaagster verzoekt verweerder dringend om zijn beloftes waar te maken.

2.5      Bij e-mail van 18 november 2013 doet klaagster een laatste poging om verweerder actie te laten ondernemen. Verweerder gaat echter wederom niet tot actie over, waarna klaagster bij e-mail van 30 januari 2014 nogmaals aandringt op een spoedige afwikkeling van haar dossier. Uiteindelijk meldt klaagster bij e-mail van 13 oktober 2014 dat het haar allemaal lang genoeg heeft geduurd en dat zij contact heeft opgenomen met een nieuwe advocaat.

2.6      Klaagster wendt zich vervolgens bij brief van 24 december 2014 met de onderhavige klacht tot de deken.

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat:

1.            verweerder de zaak niet voortvarend heeft aangepakt;

2.            verweerder niet heeft meegewerkt aan een adequate overdracht van het dossier aan de opvolgend advocaat van klaagster.

 

4          VERWEER

Verweerder erkent dat hij niet voortvarend te werk is gegaan en biedt daarvoor zijn excuses aan. Verweerder erkent eveneens dat er vertraging is ontstaan in de overdracht van het dossier van klaagster aan de opvolgend advocaat van klaagster.

 

5          BEOORDELING

5.1      Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

 

ad klachtonderdeel 1 en 2

5.2      De beide klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerder dat haar zaak niet voortvarend werd aangepakt en dat verweerder niet heeft meegewerkt aan een adequate overdracht van het dossier van klaagster aan haar opvolgend advocaat. Verweerder heeft beide klachten erkend en geeft toe dat hij inderdaad niet voortvarend te werk is gegaan.

5.3      De raad stelt vast dat verweerder in de periode van juli 2012 tot en met oktober 2014 geen werkzaamheden voor klaagster heeft verricht. Klaagster heeft verweerder bij herhaling gevraagd om voortvarend te werk te gaan en heeft diverse keren aangegeven dat zij haast had met het leggen van beslag ten laste van haar wederpartij. Ondanks al deze verzoeken van klaagster heeft verweerder steeds slechts aangegeven met de zaak bezig te zijn, zonder daadwerkelijk werkzaamheden te verrichten. Verweerder heeft daardoor onvoldoende voortvarend gehandeld. Het eerste klachtonderdeel is derhalve gegrond.

5.4      Datzelfde geldt voor het tweede klachtonderdeel. Het had op de weg van verweerder gelegen om het dossier van klaagster direct en zonder vertraging aan haar opvolgend advocaat te doen toekomen. Door dat niet te doen, heeft verweerder de belangen van klaagster geschaad. Verweerder heeft derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

 

6.       MAATREGEL

De raad is van oordeel dat gezien de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in de gegrond bevonden klachtonderdelen geen lichtere dan de hierna op te leggen maatregel kan worden opgelegd.

 

BESLISSING

De raad van discipline :

-       verklaart de klacht gegrond en legt terzake aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken;

-       bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad anders mocht oordelen op de grond dat verweerder zich voor het einde van een op 1 jaar bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging.

 

 

Aldus gegeven door mr. M.I.J. Hegeman , voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen, L.W.M. Caudri, A.J. Sol, L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 oktober 2015 .

 

 

griffier                                                                        voorzitter                                  

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 8 oktober 2015

 

verzonden aan:

-        klaagster

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voor zover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klaagster

-        de deken van de Orde van Advocaten te Zeeland-West-Brabant

 

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.           Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.           Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.           Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl