Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-10-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2015:226
Zaaknummer
OB 33, 34 en 35 - 2015
Inhoudsindicatie
OB 33 en 35-2015
Inhoudsindicatie
De voorzitter heeft de klachten terecht als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen omdat de klachten betrekking hadden op hetzelfde feitencomplex als de klachten waarop door de raad reeds was beslist.
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
OB 34-2015
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klacht heeft deels betrekking heeft op een feit dat in juni 2014 heeft plaatsgevonden en, anders dan de voorzitter heeft overwogen, niet eerder door de tuchtrechter is beoordeeld. Klacht echter ongegrond, omdat verweerster van haar mededeling geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Inhoudsindicatie
Verzet gegrond:
Uitspraak
Beslissing van 12 oktober 2015
in de zaken OB33, 34 en 35 - 2015
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 25 maart 2015 op de klachten van:
klager
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brieven aan de raad van 3 maart 2015 met de kenmerken 48|14|183K / 48|14|176K en 48|14|177K heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klachten ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 25 maart 2015 heeft de voorzitter van de raad de klacht in alle klachtzaken kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 30 maart 2015 is verzonden aan klager en verweerster.
1.3 Bij brief d.d. 1 april 2015, op 2 april 2015 door de raad ontvangen, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 24 augustus 2015 in aanwezigheid van klager. Verweerster is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop
de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzetschrift van klager d.d. 1 april 2015 .
2 FEITEN en klacht
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt.
2.2 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
In klachtzaak OB 33 - 2015:
1. verweerster op 7 februari 2012 de appelzitting heeft aangevraagd; terwijl zij recht had om nog een week de tijd te krijgen om de memorie van antwoord in te dienen;
2. verweerster er niets aan heeft gedaan dat de voorzieningenrechter in hoger beroep geen bodemprocedure heeft geregeld;
3. verweerster ten onrechte een kort geding in hoger beroep heeft aangespannen; er was immers geen spoed;
4. de appelzitting al na 30 minuten voorbij was terwijl daarvoor twee maal 20 minuten staat;
5. verweerster in de bodemprocedure niet ervoor heeft gezorgd dat er getuigen werden opgeroepen, terwijl er valse verklaringen speelden;
6. verweerster geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om twee weken na de appelzitting memorie van antwoord in te dienen.
In klachtzaak OB 34 - 2015:
1. verweerster blijkens haar antwoord tijdens de hoorzitting bij de raad van discipline in juni 2014 niet wist of de betreffende zitting van 10 februari 2012 een comparitie na aanbrengen was.
In klachtzaak OB 35 - 2015:
1. verweerster niet aan het einde van het kort geding in hoger beroep van 10 februari 2012 bij het gerechtshof al direct de bodemprocedure regelde, terwijl in haar pleitnota stond dat juist een bodemprocedure de kans op ontbinding van het huurcontract van klager kon voorkomen;
2. verweerster in haar brief dd. 7 februari 2012 geen tijdelijke voorlopige voorziening heeft gevorderd;
3. verweerster, terwijl er geen sprake was van spoed, geen bodemprocedure zonder kort geding in hoger beroep heeft gestart;
4. verweerster, ondanks haar toezegging om voor 10 februari 2012 contact met klager op te nemen om het hoger beroep voor te bereiden, dit niet heeft gedaan;
5. verweerster de memorie van grieven pas op 9 februari 2012 heeft ingediend, terwijl het hoger beroep al op 10 februari 2012 was.
3 VERZET
3.1 De gronden van het verzet houden zakelijk weergegeven in:
In klachtzaak OB 34 - 2015:
- Klacht OB 34-2015 is nieuw, omdat deze betrekking heeft op een uitspraak van verweerster ter zitting van de raad in juni 2014;
In klachtzaak OB 35 - 2015:
- Ook klacht OB 35-2015 punt 2 is niet eerder door klager ingediend. De voorzitter heeft in de voorzittersbeslissing klachtonderdeel 3 verbasterd. De klacht was namelijk dat verweerster een bodemprocedure had moeten starten. Ten aanzien van klachtonderdeel 4 geldt dat is afgesproken dat klager en verweerster elkaar voor de zitting zouden spreken maar dat is niet gebeurd.
4 BEOORDELING
4.1 Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.
4.2 In de klachtzaak OB 33-2015 heeft klager geen gronden van verzet geformuleerd, zodat de raad het verzet, voor zover zich dat zou richten tegen de voorzittersbeslissing in die zaak, ongegrond zal verklaren.
4.3 Klachtzaak OB 34 - 2015:
De klacht luidt dat verweerster blijkens haar antwoord tijdens de hoorzitting bij de raad van discipline in juni 2014 niet wist of de betreffende zitting van 10 februari 2012 een comparitie na aanbrengen was. De raad stelt vast dat deze klacht betrekking heeft op een feit dat in juni 2014 heeft plaatsgevonden en, anders dan de voorzitter heeft overwogen, niet eerder door de tuchtrechter is beoordeeld. Dit betekent dat de beslissing van de voorzitter van 25 maart 2015 in zoverre niet in stand kan blijven en dat het verzet, voor zover het is gericht tegen de beslissing van de voorzitter in de klachtzaak OB34-2015, gegrond is. De raad zal, met inachtneming van het voorgaande, de klacht opnieuw beoordelen.
4.4 Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat verweerster ter zitting van de raad op 2 juni 2014 op vragen van één van de leden als volgt heeft geantwoord: “Ik weet niet of de betreffende zitting van 10 februari 2012 een comparitie na aanbreng was.” De raad is van oordeel dat verweerster van de wijze waarop zij de vraag van één van de leden van de raad heeft beantwoord geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het enkele feit dat een advocaat in een tuchtrechtelijke procedure een vraag niet kan beantwoorden, maakt nog niet dat die advocaat daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt. De klacht is derhalve ongegrond.
4.5 Klachtzaak OB 35 - 2015:
Klager heeft in verzet gesteld dat klachtonderdeel 2 een nieuwe klacht betreft, die nog niet eerder is beoordeeld. Klachtonderdeel 2 luidt dat verweerster in haar brief d.d. 7 februari 2012 geen tijdelijke voorlopige voorziening heeft gevorderd. Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat klager in de klachtzaken OB216 en 217-2014 (klachtonderdeel 3) heeft gesteld dat verweerster op 7 februari 2012 ten onrechte een zitting heeft aangevraagd en dat zij in een bodemprocedure met getuigen had moeten zorgen voor vernietiging van het ontruimingsvonnis en terugplaatsing van klager in zijn woning. De raad constateert derhalve dat klachtonderdeel 2 van klachtzaak OB35-2015 in tegenspraak is met klachtonderdeel 3 van de klachtzaken OB216 en 217-2014, waarop door de voorzitter bij voorzittersbeslissing d.d. 8 september 2014 reeds is beslist. Klager is in de klachtzaken OB 216 en 217-2014 bij beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad d.d. 8 september 2014 niet-ontvankelijk verklaard, omdat al eerder op de klachten van klager was beslist. Het in de klachtzaken OB 216 en 217 -2014 door klager ingestelde verzet is bij beslissing van de raad d.d. 9 februari 2015 ongegrond verklaard.
4.6 Klager heeft voorts in verzet naar voren gebracht dat de voorzitter klachtonderdeel 3 niet juist heeft geformuleerd. Klager heeft in verzet gesteld dat de klacht luidt dat verweerster geen bodemprocedure heeft opgestart. De raad stelt vast dat de klachtonderdelen 2 en 3 in klachtzaak OB33-2015 dezelfde inhoud en strekking hebben als klachtonderdeel 3 in klachtzaak OB35-2015. De raad is van oordeel dat de voorzitter in dit verband terecht heeft overwogen dat de klachten die klager per e-mailberichten d.d. 19 november, 20 en 31 december 2014 bij de deken heeft ingediend, evenals de klachten in de klachtzaken OB 40-2014, OB 216-2014, OB 217-2014 en OB 300 t/m 304-2014, alle betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex als waarop de klachten in de klachtzaken H 200-2012 en ZWB 386-2013 betrekking hadden.
4.7 Klager heeft tot slot in verzet gesteld dat klachtonderdeel 4 een nieuwe klacht betreft, die nog niet eerder is beoordeeld. Echter, in de klachtzaak OB301-2014 heeft klager reeds geklaagd over de wijze van voorbereiding van de appelprocedure door verweerster. Klachtonderdeel 4 van klachtzaak OB35-2014 heeft naar het oordeel van de raad derhalve betrekking op hetzelfde feitencomplex als waarop de klachten in de klachtzaak OB301-2014 betrekking hadden. De voorzitter heeft de klachten in de klachtzaak OB 301-2014 als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen omdat de klachten betrekking hadden op hetzelfde feitencomplex als de klachten waarop in de klachtzaken H 200-2012 en ZWB 386-2013 door de raad reeds was beslist.
4.8 De raad is van oordeel dat de voorzitter terecht heeft overwogen dat de rechtszekerheid met zich mee brengt dat verwacht mag worden dat klachten die betrekking hebben op eenzelfde feitencomplex tegelijkertijd worden ingediend. Verweerster mocht en mag erop vertrouwen dat haar optreden (in ruime zin) in de ontruimingsprocedure tegen woningstichting X waarop de klachten in zaken H 200-2012 en ZWB 386-2013 betrekking hadden na de afhandeling daarvan niet voor een tweede keer aan de tuchtrechter wordt voorgelegd. Nieuwe feiten of omstandigheden waarmee klager ten tijde van het indienen van zijn klachten in bovenvermelde klachtzaken redelijkerwijs niet bekend had kunnen zijn, die ertoe zouden noodzaken dat de raad zich andermaal over het optreden van verweerster in deze zaak buigt, zijn niet gesteld noch gebleken. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde verzetgronden in de klachtzaak OB35-2015 derhalve niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.
4.9 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
1. verklaart het verzet in klachtzaak OB34-2015 gegrond en verklaart de klacht ongegrond;
2. verklaart het verzet in de klachtzaken OB 33-2015 en OB35-2015 ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.E.A. Gimbrère - Straetmans, voorzitter, mrs. R.G. Gebel, E.J.P.J.M. Kneepkens, L.R.G.M. Spronken, A. Groenewoud, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 oktober 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 13 oktober 2015
per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerster
en per email aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Voor zover het verzet ongegrond is verklaard kan van deze beslissing geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.
Voor zover het verzet en de klacht gegrond is verklaard kan van deze beslissing hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerster
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
en voor zover het verzet gegrond en de klacht ongegrond/niet-ontvankelijk is verklaard tevens door
- klager
- de deken van de orde van advocaten te Oost-Brabant
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan de Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl