Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-05-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:118
Zaaknummer
180004
Inhoudsindicatie
Het verzet tegen de beslissing van de voorzitter slaagt nu de ondertekening van de griffier ontbreekt. Het beroep van klager tegen de beslissing van de raad wordt afgewezen, nu geen rechtsmiddel openstaat (artikel 46h lid 7 Aw) en het beroep op doorbreking van dit verbod niet slaagt.
Uitspraak
Beslissing
van 28 mei 2018
in de zaak 180004
naar aanleiding van het verzet van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 18 december 2017, nummer 17-363/DH/RO, aan partijen toegezonden op 18 december 2017. Bij die beslissing is het verzet van klager tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van 31 juli 2017, waarbij de klacht van klager tegen verweerder kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard, ongegrond verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2017:253.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 Bij brief gedateerd 5 januari 2018, ontvangen ter griffie van het hof per e-mail op 5 januari 2018 en per post op 8 januari 2018, heeft klager hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing van de raad. Bij beslissing van 26 januari 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het hof het beroep afgewezen. Een afschrift van deze beslissing is aan partijen toegezonden op 26 januari 2018.
2.2 De verzetschriftuur van klager is door de griffie van het hof ontvangen per e-mail op 31 januari 2018 en per post op 1 februari 2018.
2.3 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de brief van klager van 1 maart 2018, ontvangen ter griffie van het hof op 2 maart 2018;
- de brief van verweerder van 2 maart 2018, ontvangen ter griffie van het hof op 6 maart 2018;
- het e-mailbericht van klager van 6 april 2018, waarin hij aankondigt niet ter zitting te zullen verschijnen.
2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 6 april 2018, waar geen van partijen is verschenen.
3 BEOORDELING
3.1 Klager heeft op grond van artikel 56b Advocatenwet tijdig verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van het hof van 26 januari 2018.
Daaraan heeft klager ten grondslag gelegd dat de beslissing niet is voorzien van een originele handtekening en niet is ondertekend door een griffier. Daarnaast voert klager aan dat zijn beroep op schending van fundamentele rechtsbeginselen zoals aangevoerd in zijn beroepschrift van 5 januari 2018, geheel is gepasseerd.
3.2 Het hof overweegt dat het feit dat de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van het hof is ondertekend met een elektronische handtekening, geen toereikende grond voor verzet oplevert. Deze wijze van ondertekening is immers op grond van artikel 3:15a Burgerlijk Wetboek, welk artikel het hof naar analogie toepast, toegelaten (vgl HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182, r.o. 5.3). De aangevoerde verzetgrond slaagt dus niet.
3.3 De verzetgrond dat de ondertekening van de griffier ontbreekt, is terecht aangevoerd. Op grond van het hier naar analogie toepasselijke artikel 230 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt een vonnis – en ook een tuchtrechtelijke beslissing – ook ondertekend door de griffier. Dat is bij de beslissing van 26 januari 2018 niet gebeurd.
3.4 Dat brengt mee dat de beslissing van 26 januari 2018 niet in stand kan blijven en dat het hof alsnog het beroepschrift van klager van 5 januari 2018 zal beoordelen.
3.5 Het hof stelt het volgende voorop. Uit artikel 46j, leden 1 en 4, in verbinding met artikel 46h lid 7 Advocatenwet volgt dat tegen de beslissing van de raad, op het verzet van klager waarbij het verzet ongegrond is verklaard, geen rechtsmiddel openstaat. Dit rechtsmiddelenverbod kan slechts worden doorbroken als de raad deze bepalingen ten onrechte heeft toegepast, buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, dan wel bij de behandeling van het verzet een zodanig fundamenteel rechtsmiddel heeft veronachtzaamd dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
3.6 In beginsel staat er voor klager dus geen beroep tegen de beslissing van de raad van 18 december 2017 open. Klager heeft ter ondersteuning van zijn beroep op schending van fundamentele rechtsbeginselen de uitspraak onder publicatienummer ECLI:NL:TADRARL:2015:2014 (bedoeld zal zijn: 201) genoemd, waarin op vergelijkbare wijze als in de beslissing van 18 december 2017 door de raad op een verzet werd beslist. Dat vormt op geen enkele wijze een ondersteuning van het beroep van klager. Voor het overige heeft klager geen, althans geen voor het hof begrijpelijke, gronden aangevoerd. Het beroep op schending van fundamentele rechtsbeginselen wordt verworpen. Voor klager staat daarmee geen hoger beroep tegen de beslissing van de raad van 18 december 2017 open.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het verzet van klager tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline van 26 januari 2018 gegrond;
en opnieuw rechtdoende:
wijst het beroep van klager tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 december 2017, nummer 17-363/DH/RO, af.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. M.L. Weerkamp, M. Pannevis, E.L. Pasma en D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 28 mei 2018.