Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-10-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:222

Zaaknummer

L 64 - 2015

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Redelijke termijn niet overschreden, derhalve klacht ontvankelijk Tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door verjaring niet te stuiten en daarover onvoldoende met klager te communiceren en door geen schriftelijk onderbouwd advies over kans van slagen uit te brengen. Niet gebleken dat verweerder onvoldoende voortvarendheid heeft betracht noch dat hij aansprakelijkstelling niet heeft doorgeleid.

Inhoudsindicatie

Klacht (gedeeltelijk) gegrond. Schorsing 1 maand.

Uitspraak

 

Beslissing van 12 oktober 2015

in de zaak L64-2015

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

                                  

klager

 

 

tegen:

 

 

 

verweerder

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 22 april 2015 met kenmerk K14-135 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 augustus 2015. Ter zitting is verweerder verschenen . Klager en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     De brief van de deken d.d. 22 april 2015 met bijlagen.

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Verweerder heeft klager vanaf 2007 bijgestaan in een letselschadezaak tegen A. Klager werd in deze kwestie aanvankelijk bijgestaan door mr. P. Op 2 maart 2006 heeft A aansprakelijkheid erkend.

2.2      In de loop van 2007 is verweerder klager gaan bijstaan in verband met de vaststelling van de hoogte van de schade en de afwikkeling van de schadevergoeding. Aanspreekpunt voor verweerder was het door A ingeschakelde expertisebureau C.

2.3      Op 1 januari 2012 is verweerder overgestapt naar een ander kantoor. Omstreeks 1 april 2012 heeft mr. T de behandeling van de zaak overgenomen.

2.4      Mr. T heeft namens klager bij de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, het verzoek ingediend om een voorlopig deskundigenonderzoek naar de omvang van de schade te bevelen. A heeft hiertegen verweer gevoerd, inhoudende dat klager geen belang had bij inwilliging van het verzoek omdat de rechtsvordering inmiddels was verjaard.

2.5      Bij beschikking d.d. 25 juli 2012 heeft de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, het verzoek afgewezen omdat naar het oordeel van de rechtbank in een door klager tegen A aan te spannen procedure tot nakoming van de verbintenis tot vergoeding van de schade naar het zich liet aanzien met een succes een beroep op verjaring van de rechtsvordering zou worden gedaan. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de termijn voor verjaring in deze vijf jaren is en dat verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis tot vergoeding van schade kan worden gestuit door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. De rechtbank heeft geconstateerd dat de meest recente brief van de zijde van klager dateerde van 6 december 2006 en dat sindsdien meer dan vijf jaren waren verstreken. De rechtbank heeft voorts overwogen dat onderhandelingen over de hoogte van de schade de verjaring niet stuiten.

2.6      Bij faxbericht d.d. 19 augustus 2015 heeft mr. T verweerder namens klager aansprakelijk gesteld. Daarop heeft verweerder de claim gemeld bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.            niet voortvarend te werk is gegaan in zijn zaak;

2.            een beroepsfout heeft gemaakt door een verjaring niet te stuiten;

3.            (mogelijk) geen melding heeft gedaan bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering;

         4.         niet heeft gereageerd op de aansprakelijkstelling;

5.         belangrijke zaken niet heeft vastgelegd.

 

4          VERWEER

4.1      Klager is niet-ontvankelijk in zijn klacht vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Verweerder is door het tijdsverloop in zijn verdediging belemmerd.

4.2      Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zijdens verweerder is geen sprake. Verweerder kon niet goed door een deur met mevrouw mr. S, werkzaam bij C. Verweerder heeft C verzocht om een andere dossierbehandelaar aan te stellen, maar dat verzoek werd niet gehonoreerd. De werkrelatie tussen verweerder en mr. S is vervolgens gecontinueerd. Verweerder heeft namens klager onderhandeld met C.

4.3      Verweerder heeft klager meerdere malen mondeling en schriftelijk voorgehouden dat er qua overlijdens-/shock- en affectieschadevergoeding niet meer in zat dan hetgeen door C werd aangeboden. In de loop van het jaar 2011 heeft verweerder het dossier gesloten. Toen verweerder per 1 januari 2012 overstapte naar een ander kantoor was de zaak van klager derhalve reeds afgedaan.

4.4      Verweerder heeft de verjaring niet gestuit, omdat duidelijk was dat er niet meer in zat dan hetgeen C had aangeboden.

4.5      Mr. T heeft verweerder eerst op 19 augustus 2015 per fax aansprakelijk gesteld. Daarop heeft verweerder de claim gemeld bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

 

5       BEOORDELING

5.1     Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

5.2     Ontvankelijkheid

          Verweerder heeft betoogd dat klager in zijn klacht niet ontvankelijk moet worden verklaard vanwege te late indiening daarvan. De raad overweegt dat in verband daarmee twee belangen tegen elkaar dienen te worden overwogen: enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en bij de tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds.

 

5.3     Klager heeft onweersproken gesteld dat hem eerst in of omstreeks april 2012 duidelijk is geworden dat de zaak mogelijk door toedoen van verweerder was verjaard. De klacht is op 12 augustus 2014 en derhalve binnen een termijn van drie jaren ingediend. De raad is van oordeel dat klager aldus binnen een redelijke termijn heeft geklaagd. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat hij door het tijdsverloop in zijn verdediging is geschaad, maar heeft nagelaten die stelling te onderbouwen. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder in zijn verweer is geschaad ten gevolge van het tijdsverloop. De raad is derhalve van oordeel dat klager wel kan worden ontvangen in zijn klacht.

 

          Beoordeling klacht

 

5.4     Klachtonderdeel 1

          Verweerder heeft de stelling van klager, dat verweerder niet voortvarend te werk is gegaan in klagers zaak, betwist. Op basis van de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht kan de raad niet vaststellen welke werkzaamheden verweerder exact heeft verricht in de periode dat hij klagers zaak in behandeling had. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat is naar het oordeel van de raad voor wat betreft dit onderdeel van de klacht niet het geval. Dit klachtonderdeel moet derhalve ongegrond worden verklaard.  

 

5.5     Klachtonderdelen 2 en 5

          Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen 2 en 5 zal de raad deze gezamenlijk behandelen. Op basis van de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is het volgende komen vast te staan. De rechtbank Limburg, locatie Maastricht, heeft bij beschikking d.d. 25 juli 2012 vastgesteld dat uit de tussen klager enerzijds en (de verzekeraar van) A anderzijds gevoerde correspondentie blijkt dat de meest recente brief van de zijde van klager aan (de verzekeraar van) A dateert van 6 december 2006 en dat sinds de verzending van die brief meer dan vijf jaren waren  verstreken. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat hij met C heeft onderhandeld, maar, zoals de rechtbank heeft overwogen, wordt de verjaring niet gestuit door het voeren van onderhandelingen.

 

5.6     Het staat voorts vast dat verweerder de verjaring niet heeft gestuit middels een schriftelijke mededeling waarin hij namens klager ondubbelzinnig het recht op nakoming heeft voorbehouden. Verweerder heeft immers verklaard dat hij stuiting van de verjaring niet nodig achtte, nu naar zijn mening duidelijk was dat er niet meer in de zaak zat dan hetgeen C had aangeboden. Verweerder heeft in dat verband voorts gesteld dat hij klager zowel mondeling als schriftelijk heeft voorgehouden dat er niet meer in de zaak zat dan hetgeen door C werd aangeboden en dat hij het dossier in de loop van het jaar 2011 heeft gesloten. Klager heeft dit betwist.

 

5.7     De raad overweegt dat uit gedragsregel 8 volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. De raad is van oordeel dat verweerder niet heeft aangetoond dat hij uitdrukkelijk met klager heeft besproken dat en waarom er niet meer in de zaak zat dan hetgeen door C werd aangeboden en dat hij het dossier zou sluiten. Naar het oordeel van de raad had het op de weg gelegen van verweerder om klager hierover schriftelijk een behoorlijk onderbouwd advies uit te brengen. Voorts had het op de weg gelegen van verweerder om klager uitdrukkelijk schriftelijk te wijzen op de naderende verjaring van klagers rechtsvordering en de datum waarop de verjaring uiterlijk (door mogelijk een opvolgend advocaat) zou moeten worden gestuit. Verweerder heeft zulks nagelaten. Op basis van het bovenstaande is de raad van oordeel dat de klachtonderdelen 2 en 5 gegrond zijn.

 

5.8     Klachtonderdelen 3 en 4

          Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen 3 en 4 zal de raad deze gezamenlijk behandelen. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat verweerder eerst op 19 augustus 2015 bij faxbericht van mr. T aansprakelijk is gesteld en dat verweerder de claim vervolgens heeft doorgeleid aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Klager heeft weliswaar gesteld dat verweerder reeds eerder aansprakelijk is gesteld, maar dit blijkt niet uit de aan de raad overgelegde stukken. Dat verweerder ter zake klagers aansprakelijkstelling heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt is naar het oordeel van de raad niet gebleken. De klachtonderdelen 3 en 4 zijn derhalve ongegrond.

 

5.9     De raad komt tot de slotsom dat de klachtonderdelen 1, 3 en 4 ongegrond zijn en dat de klachtonderdelen 2 en 5 gegrond zijn.

 

 

6        MAATREGEL

 

6.1     Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter verweerder geconfronteerd met zijn tuchtrechtelijk verleden. In het recente verleden zijn door de raad en het Hof van Discipline aan verweerder verschillende maatregelen opgelegd ter zake de kwaliteit van zijn dienstverlening en de communicatie met zijn cliënten.

 

6.2     Gelet op de thans en in het verleden gegrond bevonden klachten en inmiddels  aan verweerder opgelegde maatregelen acht de raad een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van één maand passend en geboden. Dat verweerder zich inmiddels zelf per 18 juni 2015 van het tableau heeft laten schrappen, maakt het oordeel niet anders.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

1.    verklaart de klachtonderdelen 1, 3 en 4 ongegrond;

2.    verklaart de klachtonderdelen 2 en 5 gegrond en legt ter zake aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand;

3.    bepaalt dat de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

4.    beveelt dat het enkele feit van de schorsing door de deken binnen het arrondissement openbaar zal worden gemaakt op de aldaar gebruikelijke wijze zodra deze onherroepelijk is geworden.

 

Aldus gegeven door mr. W.E.A. Gimbrère - Straetmans, voorzitter, mrs. R.G. Gebel, E.J.P.J.M. Kneepkens, H.C.M. Schaeken, A. Groenewoud , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 oktober 2015 .

 

 

griffier                                                                        voorzitter                                  

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 13 oktober 2015

verzonden aan:

-        klager

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-           verweerder

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voor zover deze ongegrond/niet-ontvankelijk is verklaard tevens door

-          klager

-           de deken van de orde van advocaten te Limburg

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan de  Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl