Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-10-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:231

Zaaknummer

L 184, 185 en 186 - 2015

Inhoudsindicatie

Advocaat heeft steeds in overleg met zijn cliënt de aanpak van de zaak bepaald en processtukken voorafgaand in concept toegezonden. Indien klager van mening was dat stukken ontbraken had het op zijn wege gelegen dat op dat moment kenbaar te maken. Advocaat is afhankelijk van de door zijn cliënt aangeleverde informatie en bewijsstukken. Niet gebleken dat verweerder van de niet inzichtelijke nummeringen een  tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.

Inhoudsindicatie

Behandelend advocaat is verantwoordelijk voor tijdige betaling van griffierecht Niet tijdige betaling van griffierecht valt de behandelend advocaat tuchtrechtelijk aan te rekenen. Verweerder heeft direct erkend dat het griffierecht te laat was betaald, zijn verantwoordelijkheid hiervoor aanvaard en de zaak bij zijn verzekeraar gemeld

Inhoudsindicatie

Klacht (gedeeltelijk) gegrond; geen maatregel

Uitspraak

Beslissing van  19 oktober 2015

in de zaak L 184, 185 en 186-2015

 

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

                    

 

 

klagers

 

                                          

 

     

                  tegen:

 

 

 

 

 

            

                      Verweerders

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 26 juni 2014 met kenmerk DOK 376, door de raad ontvangen op 27 juni 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 31 augustus 2015 in aanwezigheid van klagers, verweerders sub 1 en 2 en de gemachtigden van verweerders. Verweerder sub 3 is niet verschenen.   Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-      brief van de deken dd. 26 juni 2014, met bijlagen

-      brief van de gemachtigde van klagers dd. 4 maart 2015;

-      brief van de gemachtigde van klager dd. 28 mei 2015, met bijlagen;

-      brief van de gemachtigde van klager dd. 11 augustus 2015, met bijlage;

-      brief van de gemachtigde van verweerders dd. 14 augustus 2015;

-      brief van de gemachtigde van verweerders dd. 18 augustus 2015;

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Verweerders sub 2 en 3 hebben klagers bijgestaan in een burengeschil. In juli 2010 is tussen partijen ter beëindiging van het geschil een vaststellingsovereenkomst gesloten. Vervolgens is tussen partijen een geschil over de uitvoering van deze overeenkomst ontstaan, in welk verband partijen over en weer verbeurde dwangsommen van elkaar vorderen, waarover meerdere procedures zijn gevoerd. De gemachtigde van klagers heeft zich in 2011 tot het kantoor van verweerders gewend.

2.2      Op 17 mei 2011 heeft de voorzieningenrechter in een door klager sub 1 aangespannen kort geding vonnis gewezen Verweerder sub 3 heeft namens klager sub 1 hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis en op 11 augustus 2011 de memorie van grieven aan het gerechtshof toegezonden met een afschrift daarvan aan klager sub 1. Het gerechtshof heeft bij arrest  dd. 8 november 2011, wegens het door verweerder sub 3 te laat betalen van het griffierecht, de wederpartij van klagers ontslagen van instantie.

2.3      Klager sub 1 heeft verweerder sub 3 aansprakelijk gesteld voor de door hem ten gevolge van het te laat betalen van griffierecht geleden schade aansprakelijk gesteld. Verweerder sub 3 heeft de kwestie gemeld bij zijn beroeps aansprakelijkheidsverzekeraar. De verzekeraar heeft erkend dat er sprake was van een door verweerder sub 3 gemaakte beroepsfout. De verzekeraar stelde vervolgens te kennen dat het echter de vraag was in hoeverre klager sub 1 schade had gelden.

2.4      Aan klager sub 1 is door het kantoor van verweerders op 24 mei 2011 een bedrag (depot) ad € 380,- ter zake van kosten griffierecht en kosten deurwaarder in rekening gebracht. Op 25 juli 2011 ia aan klager sub 1 een bedrag ad € 284,00 aan griffierecht in rekening gebracht. Op 26 september 2011 is het depotbedrag ad € 380,- gecrediteerd.

2.5      In de bodemprocedure heeft de rechtbank bij tussenvonnis dd. 12 december 2012 partijen bevolen ter comparitie van de rechtbank te verschijnen.

2.6      Bij dagvaarding dd. 30 maart 2012 is namens klager sub 1 een herroepingsprocedure aanhangig gemaakt. Op 23 april 2013 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden.

2.7      De rechtbank heeft bij vonnis dd. 17 juli 2013 klager sub 1 niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot herroeping van het vonnis van de voorzieningenrechter van 17 mei 2011 en de overige vorderingen afgewezen. De rechtbank oordeelde dat klager sub 1 onvoldoende heeft onderbouwd op welk moment klager sub 1 bekend was geworden met de grond voor herroeping en dat daarmee niet is komen vast te staan dat de grond van herroeping later is ontstaan dan het in  kracht van gewijsde gaan van het arrest van het Hof van 8 november 2011. De rechtbank kwam op grond daarvan tot de conclusie dat de herroepingsprocedure te laat was opgestart en heeft klager sub 1 daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn primaire vordering tot herroeping van het vonnis van de voorzieningenrechter dd. 17 mei 2011.

2.8      Klager sub 1 heeft tegen het vonnis van de rechtbank dd. 17 juli 2013 bij het gerechtshof hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof heeft klager sub 1  op 16 september 2014 bij tussenarrest toegelaten zijn stellingen middels het horen van getuigen te bewijzen. De zaak staat thans voor arrest.

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet op grond van het volgende:

Ten aanzien van verweerder sub 1

 

1.    Het griffierecht en de deurwaarderskosten voor de procedure in eerste aanleg zijn tweemaal in rekening gebracht;

2.    Het griffierecht voor het hoger beroep is één dag te laat betaald;

3.    Nagelaten is om in de memorie van grieven te verwijzen naar de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, dat bij grote discrepanties tussen de overwegingen en het dictum, het dictum prevaleert;

4.    Nagelaten is in de memorie van grieven de bewijsstukken te vermelden en op te nemen, waaruit blijkt dat klagers het dictum van het vonnis van 17 mei 2011 meteen, zonder dat het vonnis was betekend, zijn nagekomen;

5.    Bij het indienen van de dagvaarding voor de herroepingsprocedure c.q. bodemprocedure is verzuimd een productielijst toe te voegen. De producties bij de memorie van grieven en bij de dagvaarding waren niet alle hetzelfde en niet op dezelfde wijze c.q. volgorde genummerd;

6.     In deze dagvaarding is het tussenvonnis van de Gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam van 18 september 2012 inzake de procedure tegen gerechtsdeurwaarder X niet vermeld c.q. ingebracht;

7.     In deze dagvaarding zijn de foto’s om te bewijzen dat de dakrand op 1 juni 2011 conform het dictum van het vonnis van 17 mei 2011 was aangepast, niet vermeld c.q. ingebracht;

8.     In strijd met rechtsoverweging 2.1.1. van het tussenvonnis van de rechtbank Roermond d.d. 12 december 2012 is geen volledige productielijst met nieuwe stukken ingediend en is niet aangegeven voor welke stellingen de producties relevant zijn;

9.    De stellingen en bewijsstukken zijn onvoldoende gemotiveerd in de dagvaarding van 30 maart 2012.

 

Ten aanzien van verweerder sub 2:

1.    In de dagvaarding voor de herroepingsprocedure c.q. bodemprocedure zijn de foto’s om te bewijzen dat de dakrand op 1 juni 2011 conform het dictum van het vonnis van 17 mei 2011 was aangepast, niet vermeld c.q. ingebracht;

2.    In strijd met rechtsoverweging 2.1.1. van het tussenvonnis van de rechtbank Roermond d.d. 12 december 2012 is geen volledige productielijst met nieuwe stukken ingediend en is niet aangegeven voor welke stellingen de producties relevant zijn;

3.    De stellingen en bewijsstukken zijn onvoldoende gemotiveerd in de dagvaarding van 30 maart 2012.

 

Ten aanzien van verweerder sub 3:

1      Het griffierecht en de deurwaarderskosten voor de procedure in eerste aanleg zijn tweemaal in rekening gebracht;

2      Het griffierecht voor het hoger beroep is één dag te laat betaald;

3      Nagelaten is om in de memorie van grieven te verwijzen naar de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, dat bij grote discrepanties tussen de overwegingen en het dictum, het dictum prevaleert;

4      Nagelaten is in de memorie van grieven de bewijsstukken te vermelden en op te nemen, waaruit blijkt dat klagers het dictum van het vonnis van 17 mei 2011 meteen, zonder dat het vonnis was betekend, zijn nagekomen;

5      Bij het indienen van de dagvaarding voor de herroepingsprocedure c.q. bodemprocedure is verzuimd een productielijst toe te voegen. De producties bij de memorie van grieven en bij de dagvaarding waren niet alle hetzelfde en niet op dezelfde wijze c.q. volgorde genummerd;

6      In deze dagvaarding is het tussenvonnis van de Gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam van 18 september 2012 inzake de procedure tegen gerechtsdeurwaarder X niet vermeld c.q. ingebracht;

 

4          VERWEER

4.1  De klachten van klagers zijn grotendeels gebaseerd op een vonnis van de rechtbank dd. 17  juli 2013, waartegen hoger beroep is ingesteld en waarin het gerechtshof zich nog niet definitief heeft uitgelaten. Indien de civiele rechtsgang  nog niet is afgesloten is er geen plaats voor een tuchtrechtelijke beoordeling.

4.2     Klagers dienen de klachten per verweerder te specificeren. Het tuchtrecht betreft immers slechts eigen gedragingen. Een advocaat is niet verantwoordelijk voor gedragingen van een (oud) kantoorgenoot, ook al heeft hij zich als kantooroudste daarvoor verantwoordelijk gesteld. Verweerder sub 1 heeft zich in het geheel niet inhoudelijk met de zaak van klagers bezig gehouden, zodat niet valt in te zien waarom de klachten tegen hem zijn ingediend.

4.3     Ten aanzien van het te laat betalen van griffierecht in de hoger beroepsprocedure tegen het vonnis in kort geding dd. 17 mei 2011 heeft verweerder sub 3 direct het boetekleed aangetrokken en melding gemaakt van zijn fout bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Meer kon verweerder sub 3 niet doen.

4.4     Verweerder sub 3 heeft zich bijzonder coöperatief opgesteld jegens klagers. Ondanks alle aantijgingen is hij bereid geweest de bodemprocedure te entameren. Toen de procedure niet in het voordeel van klagers werd beslecht, werden de pijlen wederom op verweerders gericht.

4.5     Een advocaat komt discretionaire bevoegdheid toe bij zijn wijze van procesvoering. Het is eenvoudig om bij een teleurstellend vonnis het optreden van een advocaat achteraf te bekritiseren. Het gaat er echter om of de advocaat een vooraf gemaakte keuze tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Dit is niet snel het geval. De gemachtigde van klager heeft steeds met alle proceshandelingen ingestemd.

4.6     De klacht heeft onder meer betrekking op het niet overleggen van een inventarisatielijst van de producties in de herroepingsprocedure. Verweerder sub 3 weet zich stellig te herinneren dat die lijst was bijgevoegd. Niet vast is komen te staan dat de door klager sub 2 bedoelde foto’s niet zijn ingebracht.  De inventarislijst vermeldt ook foto’s. De producties zijn in de dagvaarding dd. 30 maart 2012 opgenomen. De tussenbeslissing van de gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam van 18 september 2012 was in de herroepingszaak niet relevant.. De door klager uit het vonnis dd. 12 december 2012 aangehaalde mededeling behelst geen verwijt en is overigens irrelevant.

4.7     Verweerder sub 2 heeft bij schrijven van 8 maart 2013 de producties met inachtneming van het bepaalde in het tussenvonnis dd. 12 december 2012 genummerd 15 t/m 17 aan de rechtbank overgelegd.

4.8     De door klager bedoelde uitspraak van de notaris- en deurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam dd. 14 mei 2013 kon uiteraard niet voor de comparitiezitting op 23 april 2013 worden ingebracht.

4.9     Hetgeen de rechtbank in zijn eindvonnis dd. 17 juli 2013 heeft overwogen is zeer discutabel. De uitspraak is niet onherroepelijk nu in deze zaak hoger beroep is ingesteld en door het gerechtshof nog dient te worden beslist.

 

5          BEOORDELING

5.1      Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

Klacht tegen verweerder sub 1

5.2      Vast staat dat weliswaar diverse processtukken op naam van verweerder sub 1 zijn gesteld, maar dat verweerder sub 1 zich inhoudelijk niet heeft beziggehouden met de zaak van klagers. Daar waar de klacht betrekking heeft op de inhoudelijke behandeling van de zaak van klagers dient de klacht jegens verweerder sub 1 in alle onderdelen niet-ontvankelijk te worden verklaard. Een advocaat kunnen tuchtrechtelijk immers enkel zijn eigen gedragingen worden aangerekend.

 

Klacht tegen verweerder sub 2

5.3      Verweerder sub 2 is wegens het vertrek van verweerder sub 3 van zijn kantoor, kort voordat de comparitie (april 2013) heeft plaatsgevonden, bij de zaak van klagers betrokken geraakt. Ter zitting is naar voren gebracht dat op verweerder sub 2 enkel de laatste drie klachtonderdelen (7 t/m 9) betrekking hebben, zodat de raad ten aanzien van verweerder sub 2 enkel de onderdelen 7 t/m 9 zal beoordelen.

 

  Ad klachtonderdelen 7 t/m 9

 

5.4      De onderdelen 7 t/m 9 hebben betrekking op de wijze waarop de dagvaarding is opgesteld en de producties zijn vermeld. Verweerder sub 2 heeft zich niet bezig gehouden met het opstellen van de dagvaarding dd. 30 maart 2012 zodat hem ter zake geen verwijt te maken valt. Verweerder sub 2 heeft de zaak van klagers kort voor de comparitie van partijen (april 2013) van verweerder sub 3 overgenomen. Klagers hebben achteraf geconstateerd dat verweerder sub 2 heeft nagelaten de door klagers bedoelde foto’s in het geding te brengen. Voor zover hiervan al sprake is had het op de weg van klagers gelegen hiervan vooraf melding te maken. De dagvaarding dd. 30 maart 2012 is on overleg met klagers opgesteld. Deze was bovendien grotendeels gebaseerd op de memorie van grieven dd. augustus 2012, welke ook reeds met klagers besproken was. Verweerder sub 2 betwist dat hij heeft nagelaten de betreffende foto’s aan de rechtbank toe te sturen. De raad kan niet vast stellen welke van beide lezingen juist is, nu de raad niet beschikt over de dagvaarding dd. 30 maart 2012 in de herroepingsprocedure. Voor zover het al juist is dat is nagelaten de door klagers bedoelde producties / foto’s te overleggen, bestond bovendien de mogelijkheid het verzuim in hoger beroep te herstellen. De raad komt op grond van de aan de raad overgelegde stukken tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder sub 2 tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt.

 

Klacht tegen verweerder sub 3

5.5      Verweerder sub 3 heeft zich tot  de comparitie (april 2013) bezig gehouden met de zaak van klagers.. Ter zitting is naar voren gebracht dat op verweerder sub 3 enkel de eerste zes klachtonderdelen betrekking hebben, zodat de raad ten aanzien van verweerder sub 2 enkel de onderdelen 1 t/m 6 zal beoordelen.

 

Ad klachtonderdeel 1

 

5.6      Vast staat dat de boekhouding van het kantoor van verweerders bij vergissing heeft nagelaten de kosten ter zake van griffierecht en deurwaarderskosten in eerste instantie te verrekenen met een eerder in rekening gebracht en door klagers voldaan depot. Ter zake is op 12 september 2011 het door klager reeds betaalde depot gecrediteerd. Verweerder sub 3 was als behandelend advocaat verantwoordelijk voor het op juiste wijze in rekening brengen van griffierecht en deurwaarderkosten. Een vergissing bij het in rekening brengen van dergelijke kosten is niet wenselijk, maar zeker nu binnen afzienbare tijd is overgegaan tot creditering van het ten onrechte aan het kantoor van verweerder sub 3  betaalde bedrag

valt dit verweerder sub 3 tuchtrechtelijk niet aan te rekenen.

 

Ad klachtonderdeel 2

 

5.7      Vast staat dat het griffierecht in de hoger beroepsprocedure tegen het vonnis van de voorzieningenrechter dd. 17 mei 2011 een dag te laat is betaald, ten gevolge waarvan de wederpartij door het gerechtshof van instantie is ontslagen. Hoewel verweerder sub 1 in de processtukken formeel als advocaat stond vermeld en verweerder sub 3 zich klaarblijkelijk niet bezig hield met de financiële aangelegenheden van zijn kantoor, rustte de verantwoordelijkheid voor tijdige betaling van het griffierecht op verweerder sub 3 in zijn hoedanigheid van behandelend advocaat. Niet tijdige betaling van het griffierecht valt verweerder sub 3 tuchtrechtelijk aan te rekenen. Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.

 

 

Ad klachtonderdeel 3 en 4

 

5.8      In het derde en vierde onderdeel van de klacht wordt verweerder sub 3 verweten dat hij heeft nagelaten om in de memorie van grieven te verwijzen naar de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat, bij grote discrepanties tussen de overwegingen en het dictum, het dictum prevaleert en om de bewijsstukken te vermelden en op te nemen, waaruit blijkt dat klagers het dictum van het vonnis van 17 mei 2011 meteen, zonder dat het vonnis was betekend, zijn nagekomen.

 

5.9      Een advocaat heeft bij de behandeling van een zaak de leiding en dient vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Verweerder sub 3 heeft in overleg met (de gemachtigde van) klager sub 1 de aanpak van de zaak bepaalt en de processtukken ter informatie toegezonden en besproken. Indien klager sub 1 van mening was dat belangrijke bewijsstukken ontbraken had het op zijn weg gelegen om dit op dat moment aan verweerder sub 3 kenbaar te maken. Hiervan is uit de aan de raad overgelegde stukken niet gebleken. Dat bij grote discrepanties tussen de overwegingen en het dictum van een gerechtelijke uitspraak het dictum prevaleert is een feit van algemene bekendheid. Niet valt in te zien welk belang met vermelding hiervan in de memorie van grieven zou zijn gediend.  

 

Ad klachtonderdeel 5

 

5.10   Uit rechtsoverweging 4.8 van het vonnis van de rechtbank dd. 17 juli 2013 blijkt dat de overgelegde processtukken met de daarbij behorende producties bij de indiening van de dagvaarding voor de herroepingsprocedure c.q. bodemprocedure niet inzichtelijk waren genummerd. De vraag is in hoeverre verweerder sub 3 hiervan tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. Een advocaat is immers afhankelijk van de informatie en producties die hij van zijn cliënt ontvangt. Klagers hebben geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd, waaruit blijkt dat het verweerder tuchtrechtelijk valt aan te rekenen dat de producties niet inzichtelijk genummerd zijn aangeleverd. Verweerder sub 3 heeft het concept aan (de gemachtigde van)  klager sub 1 toegezonden en hierop een akkoord ontvangen. Bovendien kan een dergelijke omissie in hoger beroep worden hersteld, zodat het nog maar de vraag is of klager sub 1  hierdoor in zijn belang is getroffen.

 

Ad klachtonderdeel 6

5.11   Vast staat dat de tussenbeslissing van de Gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam van 18 september 2012 inzake de procedure tegen gerechtsdeurwaarder X niet is vermeld c.q. ingebracht. Ook hier geldt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. De raad acht het begrijpelijk dat verweerder sub 3 voormelde tussenbeslissing niet in de procedure heeft ingebracht, aangezien de inhoud daarvan in die procedure niet van belang was.

 

 

5.12   De raad komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat op grond van de aan de raad overgelegde stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet is komen vast te staan dat verweerder sub 3 in zijn  stellingnames in de processtukken zodanig is tekortgeschoten dat hem hiervan tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. Reden waarom de raad de klachtonderdelen 1 en 3 t/m 6 ongegrond zal verklaren.

 

 

5.13   De gemachtigde van klager heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij in zijn reactie op het standpunt van de deken bij brief dd. 17 juni 2014 nog een tiende onderdeel aan zijn klacht heeft toegevoegd. Dit klachtonderdeel is ingediend nadat de deken zijn onderzoek naar de klacht had afgerond. Nu dit onderdeel van de klacht niet door de deken is onderzocht, maakt dit onderdeel van de klacht geen deel uit van de klacht die ter beoordeling aan de raad voorligt.

 

 

6       MAATREGEL

 

6.1      Vast staat dat het griffierecht in de hogere beroepsprocedure tegen het vonnis van de voorzieningenrechter dd. 11 mei 2011 te laat is voldaan en dat dit verweerder sub 3 tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. De vraag of het leggen van een maatregel in geval van een beroepsfout als deze geboden is hangt af van de wijze waarop de betreffende advocaat heeft gehandeld, vanaf het moment waarop hij met de gemaakte beroepsfout bekend is geraakt.  Verweerder sub 3 heeft direct erkend dat het griffierecht te laat is betaald en zijn verantwoordelijkheid daarvoor aanvaard. Hij heeft hiervan ook direct melding gemaakt aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar zich op het standpunt stelt dat de beroepsfout wordt erkend, maar dat eerst zal moeten worden uitgezocht of klagers hierdoor wel schade hebben geleden is begrijpelijk en valt bovendien verweerder in ieder geval niet te verwijten. Gelet op de wijze waarop verweerder heeft gehandeld nadat de beroepsfout hem bekend is geworden,  acht de raad het opleggen van een maatregel in deze zaak niet geboden.

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart klagers niet-ontvankelijk in alle onderdelen van de klacht tegen verweerder sub 1;

verklaart de onderdelen 7 t/m 9 van de klacht tegen verweerder 2 ongegrond, terwijl de onderdelen 1 t/m 6 van de klacht ten aanzien van verweerder sub 2 niet behoeven te worden beoordeeld;

verklaart onderdeel 2 van de klacht tegen verweerder sub 3 gegrond en de onderdelen 1 en 3 t/m 6 ongegrond; terwijl de onderdelen 7 t/m 9 van de klacht ten aanzien van verweerder sub 3 niet behoeven te worden beoordeeld;

legt  aan verweerder sub 3 geen maatregel op;

 

Aldus gegeven door m. J.K.B. van Daalen , voorzitter, mrs. J.C. van den Dries, N. M. Lindhout-Schot, J.J.M. Goumans en J.F.E. Kikken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 oktober 2015.

 

 

griffier                                                                        voorzitter                                  

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 20 oktober 2015

 

verzonden aan:

-        klagers

-        verweerders

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerders

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voor zover deze ongegrond is verklaard tevens door

-       klagers

-        de deken van de orde van advocaten te Limburg

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.       Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl